Ezekiel 40:6

De buitenste oostpoort

Na het meten van de muur komt de Man bij “de poort die op het oosten uitzag” (Ez 40:6). In de muur, het symbool van afzondering, die ervoor zorgt dat de zonde buiten blijft, bevinden zich drie poorten. De poorten geven toegang tot de woonplaats van God. Ze spreken ervan dat God uitnodigt om bij Hem te komen. De beschrijving van de oostpoort – die ook voor de andere poorten geldt – laat zien wat God daarbij als voorwaarden stelt.

Omdat de hoofdingang van het tempelcomplex naar het oosten gericht is – net als bij tabernakel en de tempel van Salomo –, begint de beschrijving met die poort. Aan die beschrijving worden liefst elf verzen gewijd. De oostpoort is ook de poort waardoor de heerlijkheid van de HEERE is vertrokken (Ez 10:19; Ez 11:23). Deze poort is speciaal vanwege het in- en uitgaan van de heerlijkheid van God (Ez 43:2; 4).

Het oosten is de kant van de opkomst van de zon en de kant vanwaar de Heer Jezus zal komen (Mt 24:27). De beschrijving van de oostpoort wordt herhaald bij de beschrijving van de noorderpoort (Ez 40:20-23) en de zuiderpoort (Ez 40:24-27). Elke poort is lang en lijkt wel op een korte tunnel of een soort passage. Tevens zijn er, zoals we direct zullen zien, ook wachtruimtes, waardoor de poort ook wel op een klein huis lijkt.

Via een trap komt de Man – terwijl Ezechiël Hem op de voet volgt en wij als lezers met hem – in de voorhal van de poort die toegang geeft tot de buitenste voorhof. Hoeveel treden de trap heeft, staat er hier niet bij, maar wel bij de trappen voor de noorderpoort en de zuiderpoort (Ez 40:22; 26). Dat er een trap beklommen moet worden, houdt in dat de buitenste voorhof waar men komt als men door de poort is gegaan, hoger ligt dan de grond vóór de poort buiten rondom de muur. De Man meet de breedte van de drempel van de poort. Die is één lat ofwel 3,15 m. Er is nog een tweede drempel, die even breed is.

In de poort zijn wachtruimtes van één lat lang en één lat breed, dat is 3,15 m in het vierkant (Ez 40:7). Deze wachtruimtes zijn voor de poortwachters (vgl. Ez 44:11; 1Kn 14:28; 2Kr 12:11). Tussen de wachtruimtes is een afstand van vijf el. Aan de andere zijde van de poort, aan de zijde van de andere voorhal, de laatste ruimte voordat men uit de poort in de buitenste voorhof stapt, is een drempel van één lat lang.

Na de drempel meet Hij de voorhal aan de binnenzijde van de poort (Ez 40:8). De voorhal is een extra ruimte na de wachtruimtes. Deze bevindt zich na de laatste wachtruimte en naast de opening aan het einde van de poort waardoor men in de buitenste voorhof komt. De breedte van de voorhal is één lat, dat is 3,15 m, dat is net zo breed als de wachtruimte. Vervolgens meet Hij de lengte van voorhal. Die bedraagt acht el (Ez 40:9), dat is 4,20 m. De dikte van de muurposten van de opening is twee el, dat is 1,05 m. Dan wordt nog eens vermeld dat de voorhal van de poort aan de binnenzijde van de poort ligt.

Er zijn zes wachtruimtes in het poortgebouw (Ez 40:10). Daarvan zijn er drie aan de ene kant en drie aan de andere kant van de gang. Ze hebben allemaal dezelfde afmeting en dat geldt ook voor de muurposten. Een poort dient tot bescherming van de tempel. Iemand die erin wil, moet door de poort en langs de wachters. Zo is er voortdurende controle op wie de tempel binnenkomen en wie die verlaten. De poort is er om iemand erbij te bepalen dat hij via de poort heilige grond betreedt.

De drie wachtruimtes met poortwachters herinneren aan het beginsel dat we zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament tegenkomen, dat twee of drie getuigen nodig zijn om een aanvaardbaar getuigenis te kunnen afleggen (Dt 17:6; Dt 19:15; Mt 18:16; 2Ko 13:1; 1Tm 5:19; 1Jh 5:7-8). Ook nu gebeurt het ontvangen van een onbekende in een gemeente niet slechts op grond van diens eigen getuigenis, maar ook op grond van dat van andere gelovigen (Jh 5:31; Hd 9:26-27; Hd 18:27; Rm 16:1; 2Ko 3:1; Ko 4:10).

De Man meet dan de breedte van de poortingang (Ez 40:11). Die is tien el ofwel 5,25 m. Dat is ook de breedte van de hele passage. De lengte van de poort is dertien el. Vóór de wachtruimtes is nog een extra ruimte van één el (Ez 40:12), mogelijk als een soort ‘veiligheidsgebied’ omdat de wachtruimtes geen deur hebben. De wachtruimtes zijn zes el lang en zes el breed.

Ook het dak wordt gemeten (Ez 40:13). De meting wordt verricht in verbinding met de wachtruimtes eronder. Het dak is vijfentwintig el breed. Een dak biedt bescherming tegen weersinvloeden van boven. In de geestelijke toepassing biedt het dak bescherming tegen demonische machten in de hemelse gewesten. Opgemerkt wordt nog dat de ingangen van de wachtruimtes recht tegenover elkaar liggen. De ene ingang is niet breder of smaller dan de andere. Gods maatstaven zijn altijd gelijk als het erom gaat Zijn volk in Zijn huis te ontvangen. Hij verandert niet naarmate de tijd verandert en past Zich niet aan naarmate de mensen veranderen.

De muurposten (in sommige vertalingen vertaald met ‘torens’) meet Hij ook (Ez 40:14). Ze zijn “zestig el”. Het lijkt hier te gaan om de hoogte van de muurposten of torens die als een versterkend deel aan de poort zijn toegevoegd. Dat eraan wordt toegevoegd “en bij een muurpost was de voorhof helemaal rondom de poort”, lijkt erop te wijzen dat de muurposten of torens als voorste deel van de poort niet vóór, maar als enige onderdeel van de poort óp de voorhof staan. De lengte van de poort, vanaf de toegangspoort tot de opening van de voorhal die aan kant van de buitenste voorhof is, is vijftig el (Ez 40:15), dat is twee keer de breedte ervan (Ez 40:13).

In de poort, waar de wachtruimtes zijn, en bij de muurposten, zijn vensters met traliewerk (Ez 40:16). De vensters zijn naar binnen gericht, dat wil zeggen dat ze aan de buitenzijde smal en aan de binnenzijde, dat is in de wachtruimte zelf, breed zijn. De vensters verlichten de wachtruimtes met zonlicht dat naar binnen schijnt en zorgen voor frisse lucht. In de muurposten van de voorhallen aan de voor- en achterzijde van de poort zijn ook vensters.

In de geestelijke toepassing zien we dat de nieuwtestamentische poortwachters, zoals opzieners of herders, gelovigen met een toezichthoudende taak, voor een goede uitoefening van hun functie geen licht in zichzelf hebben, maar dat dit licht ‘van buiten’ moet komen, van Gods Woord en Gods Geest. In dat licht kunnen ze zien wie wel en wie niet toegang tot de gemeente hebben.

Op de muurposten zijn “dadelpalmen” aangebracht. Ze worden in één adem met de vensters genoemd. Een palmboom spreekt onder andere van koningschap en overwinning (Jh 12:13; Op 7:9). Een dadelpalm geeft aan dat er aan de overwinning vrucht verbonden is. Het verband met de vensters brengt tot de gedachte dat vrucht en overwinning het resultaat zijn van het licht.

We zien die verbinding in wat Paulus tegen de Efeziërs zegt: “De vrucht van het licht [bestaat] in alle goedheid en gerechtigheid en waarheid” (Ef 5:9). Het zichtbaar worden van deze vrucht in het leven van een gelovige betekent dat er geloofsoverwinningen zijn behaald over de duisternis. De gemeente is een plaats voor mensen die weten wat het is om te strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd en in die strijd ook zegevieren (Jd 1:3).

Wat we in Psalm 118 lezen over de poorten, sluit hierop mooi aan. Deze psalm is een ‘dankzegging na overwinning’, zoals het opschrift in de HSV luidt. We lezen in deze psalm het volgende over de poorten in verbinding met rechtvaardigen: “Doe de poorten van de gerechtigheid voor mij open, daardoor zal ik binnengaan, ik zal de HEERE loven. Dit is de poort van de HEERE, daar zullen de rechtvaardigen door binnengaan” (Ps 118:19-20). Wat in dit verband ook nog mooi is om op te wijzen, is dat de rechtvaardige met een palmboom wordt vergeleken: “De rechtvaardige zal groeien als een palmboom” (Ps 92:13a).

Copyright information for DutKingComments