Ezekiel 41:4

Inleiding

In dit hoofdstuk brengt de Gids de profeet naar de tempel zelf. Hij geeft de afmetingen van de muurposten en deuren, zowel van het heilige als van het heilige der heiligen (Ez 41:1-4). Hij vervolgt met de maten van de muur van het huis en een beschrijving van de zijvertrekken (Ez 41:5-11). Daarna horen we over de ligging en de maten van het bouwwerk ten westen van de tempel (Ez 41:12). Vervolgens wordt het huis gemeten (Ez 41:13-15) en worden de materialen en de versieringen van het huis genoemd (Ez 41:15b-21). Dan wordt het houten altaar beschreven (Ez 41:22). Het hoofdstuk eindigt met een beschrijving van de deuren van het huis en de vensters met traliewerk (Ez 41:23-26).

Het heilige en het heilige der heiligen

De Man leidt Ezechiël steeds verder het tempelcomplex binnen. Ezechiël wordt nu “naar de tempel”, het gebouw, gebracht (Ez 41:1). Daar meet Hij de muurposten. Die zijn aan beide kanten van de ingang zes el breed. Dat de muurposten “de breedte van de tent” hebben, betekent volgens sommigen dat hierdoor de grote luister van deze tempel ten opzichte van de tabernakel wordt benadrukt. De breedte van de beide muurposten samen is twaalf el. Dat is net zo breed als de tabernakel in zijn geheel, dat wil zeggen de acht planken aan de westzijde van elk anderhalve el, dat is twaalf el, wat de totale ‘breedte van de tent’ is (Ex 26:16; 25).

De ingang, dat is de ruimte tussen de beide muurposten, is tien el breed. De beide zijkanten (van de muurposten) van de ingang zijn elk vijf el (Ez 41:2). Na de ingang komen de Man en Ezechiël in de ruimte vóór het heilige der heiligen, die in de tabernakel ‘het heilige’ wordt genoemd (Ex 26:33; Ez 41:23). Die ruimte is veertig el lang en twintig el breed. Dat zijn ook de afmetingen van de tempel van Salomo (1Kn 6:2-3).

Ezechiël mag als priester mee in het heilige. Als de Man het heilige der heiligen binnengaat, lezen we niet dat Ezechiël met Hem meegaat. Ezechiël is geen hogepriester en mag daarom het heilige der heiligen niet binnengaan (vgl. Hb 9:6-8). De Man gaat daarom alleen naar binnen (Ez 41:3).

Voor ons is de toegang tot God in het binnenste heiligdom geopend door het werk van Christus (Hb 10:19-22). Wij kennen God als Vader en hebben door Christus de toegang tot Hem door één Geest (Ef 2:18).

De muurpost van de ingang is twee el. Dat is beduidend smaller dan die van de ingang van het heilige. De breedte van de ingang wordt in twee maten gegeven. De opening zelf is zes el en de muur naast de opening is aan beide kanten zeven el, dat is samen twintig el. De breedte van de ingang wordt kleiner naarmate men verder in het gebouw komt. Bij de voorhal is de ingang veertien el, namelijk twintig el minus tweemaal drie el (Ez 40:47-48). De volgende ingang is tien el breed (Ez 41:2). De toegang tot het heilige der heiligen is zeven el breed (Ez 41:3).

Zowel de lengte als de breedte van het heilige der heiligen is twintig el (Ez 41:4). Een hoogtemaat wordt niet gegeven. Hier verbreekt de Man voor de tweede keer het stilzwijgen. Hij zegt tegen Ezechiël dat die ruimte “het heilige der heiligen” is. Dat zal Ezechiël als priester zeker hebben geweten. Dat de Man het zegt, benadrukt de heiligheid van die plaats. Ezechiël zal diep onder de indruk zijn gekomen van wat hij vanuit het heilige ziet. Aäron mocht slechts eenmaal in het jaar in het heilige der heiligen naar binnen, niet zonder bloed (Hb 9:7) en als het ware omhuld door de rook van het reukwerk (Lv 16:12-13).

Copyright information for DutKingComments