Ezekiel 43:1-12

Inleiding

Ezechiël heeft in de beide vorige hoofdstukken de nieuwe tempel gezien. In dit hoofdstuk neemt de Eigenaar en Bewoner er Zijn intrek in. Die Eigenaar en Bewoner is de HEERE in Zijn heerlijkheid, Die eerder Zijn door mensen ontwijde tempel heeft moeten verlaten. Aan Zijn terugkeer wordt een duidelijke boodschap voor het volk verbonden. Ezechiël krijgt die boodschap te horen met de opdracht die aan het volk door te geven. De bedoeling is dat zij door deze woorden in hun geweten worden geraakt en met berouw in hun hart over hun ontrouw terugkeren tot God. Verder wordt de wet voor het huis gegeven, worden de afmetingen van het brandofferaltaar vermeld en wordt gezegd hoe het moet worden ingewijd.

De heerlijkheid van de HEERE keert terug

De Man leidt Ezechiël weer naar de oostpoort (Ez 43:1), dat is een van de drie ingangen van het tempelcomplex die in Ezechiël 40 beschreven zijn. Ezechiël heeft gezien hoe de heerlijkheid van God uit de tempel van Salomo naar het oosten is weggegaan (Ez 9:3; Ez 10:4; 18-19; Ez 11:22-25). Die heerlijkheid is niet teruggekeerd in de tempel die Zerubbabel na de terugkeer uit ballingschap heeft herbouwd (vgl. Hg 2:4). Nu ziet Ezechiël het adembenemende gezicht van “de heerlijkheid van de God van Israël”, waarschijnlijk met dezelfde troonwagen waarmee hij de heerlijkheid heeft zien verdwijnen. Hij is ooggetuige van de komst van Gods heerlijkheid “uit de richting van het oosten” (Ez 43:2).

Gods heerlijkheid keert terug om te gaan wonen in Zijn tempel. Het geluid dat die terugkeer begeleidt, doet denken aan “het bruisen van machtige wateren”. Dat herinnert aan het krachtige en majestueuze geluid van de vleugels van de cherubs, wat de gedachte aan de troonwagen versterkt (vgl. Ez 1:24; Op 1:15; Op 14:2). De heerlijkheid van de HEERE werpt haar glans op de aarde die daardoor verlicht wordt (vgl. Ez 1:4; 27; Dt 33:2; Js 60:1-3; Hk 3:4; Op 18:1).

De heerlijkheid van de God van Israël komt uit het oosten. In die richting heeft Ezechiël achttien jaar eerder die heerlijkheid in een visioen uit de tempel zien verdwijnen (Ez 43:3; Ez 43:1). Bij die gelegenheid heeft hij de verwoesting van de stad aangekondigd.

Hij noemt de verwoesting van de stad hier een daad die hij heeft verricht door het woord dat hij over de stad heeft gesproken, terwijl de stad in feite door de Babyloniërs is verwoest. De Babyloniërs hebben daarmee Gods oordeel uitgevoerd, zodat het in werkelijkheid God is Die de stad heeft verwoest. Dat de Heilige Geest de verwoesting hier als een daad van Ezechiël voorstelt, toont de grootheid van het profetisch bewustzijn van Ezechiël door de Geest aan. Zijn woorden zijn de woorden van God, wat bewezen wordt in de uitwerking ervan.

Hij ziet de heerlijkheid van de HEERE “het huis” via de oostpoort binnengaan (Ez 43:4; vgl. Ex 40:34-35; 2Kr 7:1; 3). Dit visioen is misschien wel het hoogtepunt van zijn dienst. Dat hij mag zien en doorgeven dat de heerlijkheid van de HEERE terugkeert in Zijn huis, kan door niets worden overtroffen. Als we daarbij bedenken dat Ezechiël ‘van huis uit’ priester is, zal hem dit ongetwijfeld alle eerdere gemis om als priester dienst te kunnen doen, doen vergeten. Bij deze aanblik valt hij in aanbidding neer op de grond (vgl. Ez 44:4). Uit de terugkeer van de heerlijkheid van de HEERE spreekt een grote genade.

Na het zien van de heerlijkheid heft de Geest Ezechiël op (vgl. Ez 3:12) en brengt hem naar de binnenste voorhof, naar de tempelingang (Ez 43:5). Daar kan hij zien dat de heerlijkheid van de HEERE het huis heeft vervuld. De heerlijkheid van de HEERE vervult ook de tabernakel en de tempel als ze zijn gebouwd (Ex 40:34-35; 1Kn 8:10-11).

De HEERE te midden van Zijn volk

Ezechiël hoort vervolgens “Iemand”, dat is de HEERE, “uit het huis” met hem spreken (Ez 43:6). Het is wel wonderlijk dat de HEERE met Ezechiël spreekt “terwijl de Man” – dat is de Zoon van God Die wij kennen als de Heer Jezus, Die ook de HEERE is – naast hem staat. Dat de HEERE met Ezechiël gaat “spreken”, bepaalt ons erbij dat Hij door Zijn Woord Zijn plannen meedeelt.

De HEERE vertelt Ezechiël dat Hij hier, op deze plaats, Zijn “troon” heeft gevestigd (Ez 43:7). Vanaf deze plaats regeert Hij. Het is ook de plaats van Zijn “voetzolen”, wat betekent dat Hij er recht op heeft en dat recht ook laat gelden (vgl. Js 66:1; Hd 7:49; Jz 1:3). Het is de plaats van Zijn rust, waarin allen mogen delen die in het vrederijk zijn. Dit is de plaats waar Hij “eeuwig”, dat is gedurende het vrederijk, “onder de Israëlieten”, Zijn volk, “zal wonen” (vgl. Ex 29:45-46; Ps 132:13-14).

De tempel heeft drie aspecten. In de eerste plaats is de tempel een leerboek over de heiligheid van God. In de tweede plaats is de tempel de woonplaats van God, een heilige woonplaats die niet meer kan worden verontreinigd. De tempel is in de derde plaats een plaats van eredienst en samenkomst. Deze aspecten komen ook tot uitdrukking in de gemeente, de geestelijke tempel in de tijd waarin wij leven. In de samenkomsten van de gemeente mogen we Zijn tegenwoordigheid beleven in heiligheid en we mogen Hem daar aanbidden. Dat is voor ons niet aan een geografische plaats gebonden (Jh 4:21).

De HEERE kan in het midden van Zijn volk wonen omdat Zijn volk Zijn heilige Naam niet meer zal verontreinigen, zij niet en hun koningen ook niet. Het zal voorgoed afgelopen zijn met hun hoererij, dat is hun afgoderij, evenals het afgelopen zal zijn met de verontreiniging door de lijken van hun koningen in de buurt van Zijn huis (Jr 16:18; Zc 13:2). Deze verontreiniging is een gevolg van hun eerdere afgoderij die zij in hun eigen huizen hebben gepleegd (“hun drempel” en “hun deurpost”), waarmee zij de HEERE hebben opzijgezet en vervangen (Ez 43:8).

Wie over de drempel is, is in het huis. In de ‘drempel’ kunnen we een bepaalde voorwaarde zien waaraan moet worden voldaan om binnen te komen. Gods volk heeft eigen voorwaarden gemaakt, naast de voorwaarde die God hanteert, om Zijn huis te kunnen betreden. Voor God is het voldoende dat iemand gelooft om tot Zijn huis te kunnen behoren. Mensen hebben daarnaast het lidmaatschap van een kerk of het instemmen met een door mensen opgestelde belijdenis tot bijkomende voorwaarde gemaakt. Die door mensen gemaakte drempels zullen er in het vrederijk niet meer zijn en mogen ook in wat nu Gods huis is geen plaats hebben.

Het plaatsen van hun deurpost naast Zijn deurpost herkennen we in het aanbrengen van menselijke verordeningen in het huis van God naast de verordeningen die Hij voor Zijn huis heeft gegeven. We kunnen bijvoorbeeld denken aan het invoeren van vormen van eredienst die de mens centraal stellen. Als de aanbidding maar een goed gevoel geeft, dan zal God er ook wel mee tevreden zijn.

Ook het leren van geboden van mensen die het Woord van God krachteloos maken, kunnen we zien als het plaatsen van een eigen deurpost naast die van God. Dit zien we overal waar de traditie maatstaf is voor het dienen van God en niet Zijn Woord. De rooms-katholieke kerk is daarvan het toonbeeld. Wat het vandaag ook goed doet, is het aanpassen van de liturgie aan de smaak van de gemeente. Een samenkomst moet vooral leuk zijn. Marketingprincipes zijn leidend, en niet de verordeningen van God. Zo wordt er een eigen deurpost naast de deurpost van God geplaatst.

De muur om de tempel die het volk moet tegenhouden om zo maar in de tempel tot God te naderen, is slechts een uiterlijke scheiding. In hun hart en in hun huizen hebben ze de afgoden aangehangen. Zo hebben zij de heilige Naam van de HEERE verontreinigd en heeft Hij hen in Zijn toorn moeten ombrengen. Al die onreinheid is uitgezuiverd en voorgoed verleden tijd (Ez 43:9). Hij kan voor eeuwig onder hen wonen.

Ezechiël, weer aangesproken als “mensenkind”, krijgt de opdracht om zijn volksgenoten “de boodschap van dit huis” te brengen (Ez 43:10). De bedoeling daarvan is, dat zij zich zullen schamen vanwege al hun ongerechtigheden. Zij moeten het ontwerp van het huis meten, dat wil zeggen zich er intensief mee bezighouden hoe de HEERE het heeft ontworpen.

Die overdenking zal hun gedachten over Zijn huis corrigeren en in overeenstemming brengen met hoe Hij erover denkt. Ze zullen de standaard van Gods heiligheid leren kennen die duidelijk uit het ontwerp en de bouw van de tempel blijkt. Die overdenking zal hun ook duidelijk maken hoezeer ze de eerste tempel, die van Salomo, hebben verontreinigd en op welke punten zij zijn afgeweken van de voorschriften die de HEERE heeft gegeven. Als ze dit zien, zullen ze zich schamen over wat zij met de eerste tempel hebben gedaan.

Als wij Gods gedachten over de gemeente als Zijn huis willen weten, moeten we kijken naar het huis in zijn eerste glorie of naar het huis in zijn laatste, uiteindelijke glorie. In het boek Handelingen zien we het huis in zijn eerste glorie. Dan is alles nog fris en krachtig. Gods Geest werkt machtig in de gemeente. Door de ontrouw van de gelovigen is er al snel bederf binnengekomen en is de gemeente in verval geraakt. Als de Heer Jezus de gemeente tot Zich heeft opgenomen, zal zij aan Gods doel beantwoorden. Dat zien we in het boek Openbaring.

Het ontstaan van Gods huis, de gemeente (Hd 2:1-4), en de voltooiing ervan wanneer de Heer Jezus de gemeente komt halen (1Th 4:14-18), tonen Gods plan met de gemeente. Tussen het ontstaan en de voltooiing zien we de bouw van de gemeente op aarde als een verantwoordelijkheid die aan ons is toevertrouwd (1Ko 3:10-15). Als we ons werk in het bouwen van de gemeente als een huis waarin God kan wonen, vergelijken met Gods plan, zien we hoe groot het verschil is. Als het verschil goed tot ons doordringt, zullen we ons schamen over wat wij van Gods huis hebben gemaakt.

In die gezindheid van schaamte en belijdenis is Gods volk in staat nadere mededelingen over het huis van de HEERE te ontvangen (Ez 43:11). De profeet zal het volk dan een plattegrond van de tempel laten zien en die nader toelichten. Bij “de vorm van het huis” kunnen we denken aan het algemene beeld ervan, het aanzicht van het geheel. We kunnen dat toepassen op de wereldwijde gemeente (Ef 2:21-22; 1Pt 2:5). De gemeente kent geen landsgrenzen en geen denominaties. Er is maar één gemeente. Plaatselijke gemeenten behoren van die wereldwijde gemeente een weergave in het klein te zijn (vgl. 1Ko 12:27).

“De inrichting ervan” betreft de verschillende gebouwen en kamers. We kunnen dit toepassen op de plaatselijke gemeenten. De gemeente in Korinthe is anders dan die in Efeze en weer anders dan die in Kolosse. Maar alle plaatselijke gemeenten moeten handelen naar het onderwijs dat Paulus “overal in elke gemeente” heeft geleerd (1Ko 4:17; 1Ko 7:17; vgl. Op 2:7; 11; 17; 29; Op 3:6; 13; 22).

“De uitgangen ervan en de ingangen ervan” geven aan dat er leven en vrijheid is (vgl. Jh 10:9). De uitgangen worden eerst genoemd, vóór de ingangen (vgl. Ps 121:8). In het licht van de heiligheid van die plaats lijkt dat te benadrukken dat wie daar vóór de HEERE verschijnt, ook weer levend uit Zijn tegenwoordigheid naar buiten komt (vgl. Ex 24:9-11). Voor wie geschikt gemaakt is om in Zijn tegenwoordigheid te zijn, is die plaats niet afschrikwekkend (vgl. Gn 28:16-17). Hij of zij gaat vol vertrouwen naar binnen en komt vol vreugde en kracht naar buiten.

De gemeente is een plaats of organisme waaraan mensen, nadat ze in het geloof de Heer Jezus hebben aangenomen, zijn toegevoegd. Ze zijn er, om zo te zeggen ‘binnengegaan’ en mogen daar God aanbidden (1Pt 2:5). Het leven van de gelovige speelt zich ook af in de wereld. Ze gaan uit – zonder uiteraard de gemeente te verlaten, want dat kan niet – om daar in hun dagelijkse bezigheden te laten zien Wie God is (1Pt 2:9). Ze laten zien dat ze zich van hun zonden en afgoden hebben bekeerd en nu leven voor Hem Die voor hen is gestorven en opgestaan en dat ze Hem uit de hemel verwachten (1Th 1:9-10).

“Ja, alle vormen ervan” is alles wat tot versiering dient, zoals van de cherubs en de dadelpalmen. “Alle bijbehorende verordeningen, alle bijbehorende vormen en alle bijbehorende wetten” betreft alles wat in acht moet worden genomen bij een dienst in de tempel. Het moet er allemaal aan bijdragen dat “heel de vorm ervan” duidelijker voor de aandacht wordt gesteld. In de toepassing voor de gemeente kunnen we denken aan de samenkomsten waar de gemeente bij elkaar komt om het avondmaal te vieren of om te bidden (Hd 2:42). We kunnen ook denken aan het gebod om elkaar lief te hebben (Jh 13:34-35) en ook om de heiligheid van Gods huis te handhaven (1Ko 5:13b). Van “heel de vorm ervan” zal een getuigenis uitgaan in de wereld.

Alles wat Ezechiël in de vorige hoofdstukken heeft gezien en wat hij in de volgende hoofdstukken nog te zien krijgt over de inrichting van en de voorschriften voor de dienst, moet hij aan zijn volksgenoten meedelen. Tevens moet hij het voor hun ogen opschrijven. Het is niet slechts bedoeld om over na te denken, maar ook dat hun gezindheid erdoor zal veranderen. Alles wat hij heeft gezegd en opgeschreven, moet in het geloof bewaard worden en in hun leven een uitwerking hebben, zodat hun leven tot eer van God wordt.

De toepassing van het voorgaande is niet moeilijk te maken. God openbaart Zijn gedachten over Zijn huis, de gemeente, aan hen die in nederigheid met hun hele hart op Hem gericht zijn. Hij kan alle bijzonderheden over de waarheid van de gemeente bekendmaken aan gelovigen die zich van onreinheid hebben gereinigd en zich erover schamen dat ze zo ontrouw zijn geweest. We moeten weer diep onder de indruk komen van de heiligheid van Gods woonplaats.

Dé wet voor het huis van God is: de heiligheid van het huis (Ez 43:12). Gods huis is op “de top van de berg” (Js 2:2-3). Daardoor is het hele tempelgebied “allerheiligst” ofwel ‘hoogheilig’ wat de afzondering van het hele gebied ten opzichte van het hele land daaromheen benadrukt. De nieuwe tempel zal voor alle volken openstaan. Zonde en kwaad zullen er niet worden geduld. Daarom is heiligheid ook het kenmerk van deze tempel. Zo worden ook wij opgeroepen op alle terreinen van ons leven heilig te zijn (Hb 12:14).

Copyright information for DutKingComments