Ezra 3:1

Herstel van het altaar

Het teruggekeerde overblijfsel begint met de herbouw van het altaar. Ze handelen niet op grond van een bevel dat de HEERE zou hebben gegeven, maar in geloof dat aanvoelt wat voor Hem het belangrijkste is. We zien een dergelijk aanvoelen van het geloof ook bij Noach, die een offer brengt direct nadat hij op de gereinigde aarde is gekomen, en bij David, wiens hart uitgaat naar de ark, zodra hij de troon heeft bestegen.

Het tijdstip waarop de herbouw van het altaar begint, is het aanbreken van de zevende maand (Ea 3:1). Dat is de maand van het Feest van het bazuingeschal (Lv 23:24; Nm 10:10; Nm 29:1; Ps 81:4). In de cyclus van de feesten van de HEERE in Leviticus 23 is dit feest een beeld van het herstel van Israël in de laatste dagen. In die maand verzamelt “het volk zich als één man in Jeruzalem”. Als het altaar of ‘de tafel van de Heer’ (Ml 1:7) weer centraal komt te staan in Gods volk, wordt daardoor eenheid beleefd (1Ko 10:16-18). De eenheid die hier tot uiting komt, ontstaat niet door onderlinge overeenkomst, door afspraak, maar door de werking van Gods Geest.

In dit werk van de herbouw van het altaar werken Jesua en Zerubbabel, de priester en de koning, samen (Ea 3:2). In hun vereniging zien we de Heer Jezus als de ware Koning-Priester (Zc 6:9-15). Deze priesterlijke en koninklijke kenmerken zijn van belang bij ons als gelovigen om het altaar te kunnen bouwen (vgl. 1Pt 2:5; 9-10). De herbouw van het altaar spreekt voor ons van een hernieuwde waardering van Christus, die op speciale wijze bij de viering van het avondmaal van de Heer aan de tafel van de Heer tot uiting wordt gebracht.

Het eerste wat de teruggekeerden dus doen, is het altaar bouwen, en niet de tempel of de muur rond Jeruzalem. Het altaar is de verbindingsschakel tussen hen en God. Christus is ons altaar. Bij elk waar herstel, bewerkt door de Geest, zal het altijd gaan om de verheerlijking van Christus en Zijn werk. Bij het altaar komt het volk samen met God rondom het offer. Het is “het altaar van de God van Israël”, niet het altaar van mensen en ook niet van de enkele teruggekeerden.

Het altaar hoort bij het land van God. In Babel heeft het volk geen altaar. Abraham heeft een altaar in Kanaän, niet in Egypte. Het altaar dient “om daarop brandoffers te brengen”. Een brandoffer is het offer dat in zijn geheel aan God wordt gebracht (Lv 1:6-9). Het brandoffer spreekt van Christus en Zijn werk op het kruis, waarbij alles tot verheerlijking van God is. Als we daarover met God spreken, brengen we in geestelijke zin een brandoffer. Het hart is dan gevuld met aanbidding.

Bij het brengen van de brandoffers laten ze zich leiden door “wat geschreven staat in de wet van Mozes” (Ea 3:2). Er wordt geen rondvraag gedaan om ideeën of suggesties te leveren over de meest geschikte wijze van handelen in hun omstandigheden, die toch zo heel anders zijn dan vroeger. Gewoonten en overleveringen zijn verloren gegaan, ze zijn achtergebleven in Babel. Hun blijft niets anders over dan het Woord. In hun toestand krijgt het Woord alle kracht.

Dat geldt ook voor ons. Het is alleen mogelijk terug te keren tot de Schriftuurlijke eredienst als we dat doen zoals Gods Woord het aangeeft. Naar dit beginsel hebben velen in het begin van de negentiende eeuw allerlei staatskerken verlaten om te gaan samenkomen naar de wil van de Heer. Alles wordt getoetst aan de leer van de apostelen (vgl. Jd 1:17). Geloof dat de wil van God wil doen, wordt gezien in het gehoorzamen aan het Woord, hoewel nog lang niet alle dingen geordend zijn.

Het altaar wordt geplaatst “op zijn fundament” (Ea 3:3). De fundamenten liggen er nog, die zoeken ze op. Op die plaats bouwen zij en niet op een plaats naar eigen keuze, zoals vandaag veel in de christenheid gebeurt. Dit fundament ligt op de dorsvloer van Ornan (1Kr 21:21-26; 1Kr 22:1). Voor ons ligt het fundament in Christus en Zijn werk (1Ko 3:11).

Omdat zij uit liefde tot God handelen, laten ze zich niet afschrikken door de volken van de landen om hen heen. Hun vrees voor de volken brengt hen juist tot God. Het altaar wordt gebouwd omdat er angst is voor de volken die hen omringen. Zo maken ze God tot hun toevlucht. Omringd door vijanden wordt Jeruzalem, een stad zonder muren, beschermd door het altaar van haar God dat door het geloof van het volk van God is opgericht. Zonder enig oponthoud offeren ze weer brandoffers (geen zondoffers) “voor de morgen en voor de avond”. Daarmee handelen ze in overeenstemming met het voorschrift uit de wet van Mozes (Ex 29:38-46). De kracht van het brandoffer is de beste bescherming die het volk zich maar kan wensen.

Het groot maken van Christus in onze harten en Hem voortdurend aan God voorstellen in het ‘brandofferkarakter’ is de beste verdediging tegen de vijand. Als we een brandoffer brengen, wil dat zeggen dat we beseffen, en dat ook tegen God zeggen, dat God door Christus is verheerlijkt en dat wij in Christus aangenaam zijn voor God. Het besef van het brandoffer is ook verdwenen in Babel.

Ook het vieren van het Loofhuttenfeest gebeurt “volgens wat geschreven staat” (Ea 3:4), dat wil zeggen zoals het in het Woord van God staat (Lv 23:33-36). Er is een Goddelijk enthousiasme in het weer offeren en feestvieren naar de wil van God. Elke vorm van wetticisme ontbreekt. Er is een heilig verlangen om de oude paden te gaan. De offers worden gebracht “overeenkomstig de bepaling voor elke afzonderlijke dag” (vgl. Nm 29:12-38).

Het offeren op het altaar is niet beperkt gebleven tot deze ene keer aan het begin van de zevende maand. Het gebeurt voortaan geregeld, ook bij de andere feesttijden van de HEERE (Ea 3:5). Er worden offers gebracht bij het begin van elke nieuwe maand en op de vastgestelde tijden die de HEERE heeft geheiligd voor Zichzelf, dat wil zeggen de jaarlijkse feesten.

Naast alles wat het volk als geheel aan offers brengt, is er ook sprake van het brengen van een offergave door ieder die dat in zijn hart heeft. Het offeren door het volk als geheel betekent niet dat de individuele offerande verdwijnt. God ziet zowel het geheel als de enkeling in dat geheel. Zo is het ook als de gemeente samenkomt. De gemeente brengt als geheel geestelijke offers aan God, terwijl tegelijk iedere gelovige persoonlijk aanbidding in zijn hart heeft voor God en Christus.

Copyright information for DutKingComments