Genesis 16:4

Abram, Sarai en Hagar

Het verblijf van Abram in Egypte (Gn 12:10-20) heeft hem nogal wat opgeleverd: veel schaamte, veel goederen, en ook Hagar. Hier blijkt dat zijn verblijf in Egypte een nare en lange nasleep zal hebben. Een gelovige kan hersteld worden van een verblijf in de wereld, maar zijn verblijf kan langdurige gevolgen hebben. Uit Hagar wordt Ismaël geboren en zijn nakomelingen zullen de bitterste vijanden van Israël zijn – en dat zijn ze tot vandaag toe.

Er zitten meer lessen in deze geschiedenis. God had Abram een talrijk nageslacht beloofd. Dat lijkt te mislukken, want Sarai kan geen kinderen krijgen. Sarai erkent dat haar onvruchtbaarheid van de HEERE is, omdat Hij haar baarmoeder heeft gesloten. Ze kan die beproeving echter niet langer verdragen en komt met een idee om via een andere weg, een eigen weg, kinderen te krijgen. Ze stelt voor dat Abram tot Hagar ingaat. Misschien dat er via Hagar een erfgenaam zal komen uit wie haar nageslacht zal worden gebouwd.

Abram luistert. Hij is hier net zo schuldig als Sarai of in feite nog schuldiger. Ook hij zwicht voor de verleiding zelf maar iets te doen omdat het zo lang duurt voordat God Zijn belofte waarmaakt. En de opzet slaagt. Maar dit is niet de manier waarop God Zijn belofte waarmaakt.

Gebrek aan geduld en aan vertrouwen dat God werkelijk Zijn beloften zal waarmaken, heeft menigeen tot een voortijdig, eigenmachtig handelen gebracht, waarvan de gevolgen soms het hele verdere leven moeten worden gedragen. In Genesis wordt het telkens duidelijker dat ieder mens en elk volk dat zijn bestaan dankt aan de verkiezing van God, in het geloof moet leven. Menselijke inspanningen zullen geen hulp bieden.

In de brief aan de Galaten wordt uitvoerig door Paulus onderwezen dat Hagar en Sarai twee beginselen voorstellen (Gl 4:21-31). Hagar is de wet en Sarai is de genade. God wil Abram en Sarai op grond van genade de erfgenaam geven. Maar de mens van nature is niet geneigd om van genade te leven. Het leveren van een eigen bijdrage, een eigen inspanning om te verdienen wat God belooft, is veel meer naar zijn natuur. Daarom stelt Hagar de wet voor.

De wet is gegeven om de mens te vertellen wat hij moet doen om leven te krijgen: ‘Doe dit en u zult leven’ (Lv 18:5). Ieder mens faalt echter in het houden van de wet en komt zo onder de vloek van de wet. Via het houden van de wet, op eigen kracht, is de belofte van God niet te verkrijgen. Gods beloften zijn alleen voor hen die leven uit genade. Dat is de les die Abram te leren krijgt en die wij door hem moeten leren.

Eerst lijkt het erop dat hun methode succes heeft. Mensen kunnen het een heel eind schoppen. Kijk maar naar eens Paulus, die kan zeggen dat hij wat de gerechtigheid van de wet betreft, onberispelijk is (Fp 3:6). Maar hij is wel een vervolger van de gemeente. De wet doet een beroep op het vlees, maar daaruit kan niets voortkomen wat voor God aangenaam is. Dat moet Abram leren, dat moeten wij leren.

Als het iemand lukt een eigen gerechtigheid op te bouwen, zal hij altijd neerzien op anderen die geen hoge dunk hebben van zichzelf en alleen uit genade willen leven. Zo wordt Hagar hoogmoedig en kijkt verachtelijk neer op Sarai (vgl. Lk 18:11).

Als dan Sarai de zaken weer voorstelt zoals ze voor God zijn – Hagar is immers slavin –, slaat Hagar op de vlucht.

Copyright information for DutKingComments