Genesis 18:22-33

Overleggingen van de HEERE

Deze verzen beginnen en besluiten met een mededeling over het vertrek van de twee engelen naar Sodom. Ze “keken in de richting van Sodom” (Gn 18:16) en ze “gingen naar Sodom” (Gn 18:22). In de verzen daartussen worden we deelgenoot gemaakt van de overleggingen van de HEERE. Hij overlegt bij Zichzelf of Hij Abraham bekend zal maken wat Hij gaat doen met Sodom en Gomorra. Hij noemt de voorwaarden waaraan Abraham voldoet om hem te betrekken in Zijn plannen. Alles in zijn huis wordt door Gods Woord geregeerd. Als de zaken zo liggen, kan God Zijn gedachten bekendmaken. Zulke mededelingen kan God niet doen aan mensen als Lot.

Om ons te overtuigen van Zijn absolute rechtvaardigheid deelt de HEERE ons mee dat Hij zal neerdalen om bevestigd te krijgen wat Hem ter ore is gekomen. Natuurlijk weet Hij alles wat er op aarde gebeurt. Maar ook hier betrekt Hij ons in Zijn wijze van te werk gaan en beschrijft dit op een manier die wij kunnen begrijpen en moeten navolgen. Hij oordeelt niet zonder de zaak grondig te hebben onderzocht.

Als het moment van vertrek is aangebroken, doet Abraham zijn gasten uitgeleide. Hij helpt hen voort “op een wijze God waardig” (3Jh 1:6). Hij wil tegelijk zolang mogelijk van hun gezelschap genieten. Dat geeft de HEERE gelegenheid Abraham Zijn gedachten mee te delen (Sp 3:32b).

Voorbede van Abraham

De mededelingen van God ten aanzien van Sodom en Gomorra hebben op Abraham een navolgenswaardige uitwerking. In plaats van zich in zelfgenoegzaamheid terug te trekken omdat het oordeel hem niet treft, wordt hij een voorbidder voor anderen. Daarvoor komt hij “dichterbij” (Gn 18:23), hij komt dicht bij de HEERE. Dat moet ook de uitwerking bij ons zijn bij alles wat de Heer ons bekendmaakt over het oordeel dat over de wereld komt.

Dit gebed van Abraham is het eerste gebed dat wij in de Bijbel vermeld vinden en het is een gebed om Sodom te sparen. Abraham is al eerder ten gunste van de stad opgetreden en heeft haar inwoners bevrijd uit de hand van haar vijanden ter wille van Lot (Gn 14:11-16). Nu treedt hij op andere wijze voor haar tussenbeide en wel als voorbidder, weer ter wille van Lot.

Abraham heeft de goddeloosheid van Sodom ongetwijfeld verafschuwd. Hij heeft er nooit, zoals Lot, willen wonen. Toch heeft hij vurig en dringend voor haar gebeden. Wij moeten de zonde haten, maar medelijden hebben met de zondaren en voor hen bidden. God vindt “geen vreugde in de dood van de goddeloze, maar daarin dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft!” (Ez 33:11).

Gods verlangen behoort ook ons verlangen te zijn. Dat verlangen komt in de eerste plaats in onze voorbede tot uiting (1Tm 2:1-4). Voor het doen van voorbede is geen gave nodig, maar een hart dat deelt in Gods gevoelens. Of moet Hij ook over ons ontzet zijn, omdat Hij in ons geen geest van voorbede aantreft (Js 59:16a; Ez 22:30; Ez 13:5)?

Het geloof van Abraham groeit bij elk antwoord op zijn gebeden. Telkens krijgt hij waar hij om vraagt. We zien bij hem ‘de heilige onbeschaamdheid’ van het gebed (Lk 11:8) die de oneindige afstand tussen schepsel en Schepper overbrugt. Dit is het soort bidden dat onophoudelijk bij God aandringt en niet aflaat, tot Hij Zich gewonnen geeft. Telkens bevestigt de HEERE dat Hij de stad zal sparen ter wille van de rechtvaardigen indien die er gevonden zouden worden. Het is een bemoediging voor ons dat we moeten doorgaan met vragen, want God verhoort het gebed van de rechtvaardige.

Abraham bidt met kennis van God. Hij kent Hem als “de Rechter van de hele aarde” Die recht doet (Jb 34:10-11). Dat is het uitgangspunt en de grond van zijn voorbede. Hij weet dat God nooit de rechtvaardige met de onrechtvaardigen zal ombrengen. Hij nadert God ook in het diepe besef van zijn eigen geringheid tegenover Hem in de erkenning dat hij stof en as is (vgl. 2Sm 7:18; Jb 42:5-6). Als we in die houding naderen, mogen we weten dat ons gebed Hem welgevallig is (Sp 15:8b).

Zolang Abraham vraagt, geeft de HEERE. We hebben hier een overvloedig bewijs van gebedsverhoring. Als de HEERE uitgesproken is, omdat Abraham niet verder vraagt, gaat Hij weg. Het lijkt alsof Abraham uiteindelijk niet krijgt waar hij om heeft gevraagd, maar in het volgende hoofdstuk zien we dat zijn gebed wel is verhoord (Gn 19:29).

Copyright information for DutKingComments