Hebrews 12:18-21

Jagen naar vrede en heiliging

Hb 12:12. Het woord “daarom” waarmee dit gedeelte begint, geeft de verbinding met het voorgaande aan. Daarmee zegt de schrijver dat je moed kunt vatten omdat de tucht tot jouw nut is en een prachtig doel dient. Je handen, knieën en voeten kunnen weer sterk worden om de geloofsweg te vervolgen naar het prachtige einddoel (Js 35:3). Mochten je handen slap neerhangen, ontmoedigd door zoveel tegenspraak en tegenstand, dan weet je nu dat God de oefeningen van je geloof gebruikt om je handen weer aan het werk te zetten voor Hem.

Door lichamelijke oefening krijg je sterkere spieren. Door geestelijke oefening krijg je meer geestelijke weerstand. In plaats van verlamde knieën krijg je er sterke knieën door. Sterke knieën kun je buigen om te bidden en oprichten om te lopen.

Hb 12:13. Als je verlamde knieën hebt, kunnen je voeten geen “rechte paden” maken. Je voeten zullen niet stevig neergezet kunnen worden in een rechte koers naar het doel. Het is voor je eigen wandel nodig dat je recht en met vaste stap op het doel afgaat (Sp 4:26).

Jouw vaste wandel is ook nodig voor anderen die kreupel zijn. Wie kreupel is, kan niet standvastig wandelen. Zo iemand struikelt eerder. Als je dan ook nog eens wat hulpeloos heen en weer slingert, kun je het kreupele geen houvast bieden. Integendeel, jouw wankelmoedigheid heeft tot gevolg dat het kreupele helemaal ontwricht en krachteloos wordt. Als je een recht pad volgt, ben je daarin tot een ondersteunende hulp voor hen die het alleen niet redden. Als er goede voorbeelden zijn, die een rechte koers volgen, zullen de kreupelen niet nog verder achteropraken, maar met nieuwe moed verdergaan.

Er is niet alleen sprake van kracht, maar ook van genezing. Alleen in het pad dat God voor ons heeft, worden kracht en (geestelijke) gezondheid gevonden. We moeten daar wandelen waar Hij bij ons kan zijn.

Hb 12:14. In de geestelijke wedloop hebben we elkaar nodig. Enerzijds moet je persoonlijk lopen alsof jij de enige bent die de prijs kunt winnen (1Ko 9:24). Anderzijds loop je samen met anderen die naar diezelfde prijs jagen. Dat zijn niet je concurrenten die je vóór moet blijven, maar de medestrijders met wie je samen de eindstreep wilt halen. Wat je inzet betreft, moet je lopen alsof je alleen bent, wat het doel betreft moet je beseffen dat je met anderen daarheen onderweg bent. Je bent van hen afhankelijk en zij van jou. We hebben elkaar nodig. We moeten oog hebben voor elkaar en voor het hele gezelschap van christenen met wie we onderweg zijn.

Als je daar oog voor hebt, zie je dat niet iedereen in hetzelfde tempo loopt en ook dat niet iedereen dezelfde koers volgt. Als we dat vergeten, is het gevaar groot dat er verwijdering komt, dat wil zeggen dat er onderling geestelijke afstand ontstaat. Dat gevaar kan worden bezworen door te jagen “naar de vrede met allen” (Ps 34:15b). De hardlopers zullen iets afremmen om de achterblijvers aan te moedigen en zo nodig te ondersteunen. Zo wordt het geheel bij elkaar gehouden.

Je kunt dus je verbondenheid met je medegelovigen laten zien door te jagen naar vrede met hen. Maar er is nog iets waarnaar je moet jagen en dat is naar “heiliging”. Bij jagen naar vrede ben je gericht op anderen, bij jagen naar heiliging ben je gericht op God. Het een gaat om je verhouding tot anderen, het ander om je verhouding tot God. Heiliging is actief. Het betekent dat je je helemaal aan God toewijdt en je daarom afzondert van alles wat in strijd is met God. Als je dingen in je leven laat bestaan die in strijd zijn met Gods heiligheid, staan ze jouw heiliging in de weg. Heiligheid ziet op de natuur van God (Hb 12:10), heiliging is de toewijding tot de dienst aan God op een wijze die bij Hem past.

Hb 12:15. De omgang met elkaar komt in nog iets anders tot uiting en wel in het op elkaar toezien “dat niet aan iemand de genade van God ontbreekt”. ‘Toezien’ heeft iets van de herder in zich, het heeft te maken met opzieners die ‘toezicht’ houden (1Pt 5:2). Het bewustzijn van de genade van God is onontbeerlijk om de weg van het geloof te blijven gaan. Als iemand daar los van raakt, als die genade hem niet meer voor de aandacht staat, gebeurt het omgekeerde van het jagen. Zo iemand zal afhaken, de wedloop opgeven en niet verder optrekken met het christelijk gezelschap. ‘Ontbreken’ heeft de betekenis van achterblijven (Hb 4:1), achteropraken, de aansluiting missen, om uiteindelijk bij de aankomst van het peloton te ontbreken.

Het gaat erom dat je om je heen kijkt om te zien of iedereen nog wel meekomt door in verbinding te blijven met de genade van God. Wie van de Hebreeën zo onder de indruk raakt van de tegenstand dat hij daardoor de genade van God uit het oog verliest, zal achteropraken. Hij loopt dan grote kans terug te vallen in het Jodendom. Als jij of iemand anders de verbinding met de genade van God mist, is de kans groot dat je terugkeert naar de wereld. Door met elkaar over die genade te spreken en elkaar erop te wijzen bemoedigen we elkaar dat de genade van God in de grootste nood het meest aanwezig is.

Als iemand losraakt van de genade van God, daar geen oog meer voor heeft omdat hij zich een speelbal voelt van de moeiten en die alleen ziet, zal er een wortel van bitterheid ontstaan (Dt 29:18b). Een wortel heeft de eigenschap te groeien. Als deze wortel niet radicaal wordt weggenomen door weer oog te krijgen voor de genade van God, zal die een verderfelijke invloed uitoefenen. Uit zo’n wortel komen onrust en verontreiniging voort die steeds verder om zich heen grijpen. Velen zullen erdoor worden aangetast. Verder voert een wortel van bitterheid niet alleen van God weg, maar voert ook immorele praktijken naar binnen.

Hb 12:16. De volgende stap in dit proces is dan ook hoererij. Lichamelijke hoererij is een ongeoorloofde en verwerpelijke seksuele verbinding van een man en een vrouw buiten het huwelijk. Daarover komt Gods oordeel (Hb 13:4). In geestelijk opzicht is hoererij de omgang van de gelovige met de wereld op een manier die God buitenspel zet (Jk 4:4).

Dat op hoererij de “ongoddelijke … Ezau” volgt, is niet verwonderlijk. Het ongoddelijke van Ezau bestaat hieruit dat hij de zegeningen van God voor de toekomst minacht en de voorkeur geeft aan een kortstondige vleselijke genieting. De toekomst interesseert hem niet. Hij wil hier-en-nu genieten. Daarvoor geeft hij zijn eerstgeboorterecht en de daarbij behorende voorrechten prijs. Het voorbeeld van Ezau moet een afschrikwekkende uitwerking hebben op de lezers van de brief.

Hb 12:17. De schrijver brengt de lezers in herinnering hoe het met Ezau is afgelopen. Dit voorbeeld zegt: Wie nu de zegen voor de toekomst verwerpt ten gunste van een onmiddellijk genot, zal later tevergeefs naar de zegen zoeken, hoeveel tranen er ook aan te pas komen. De Hebreeën worden erdoor gewaarschuwd om niet af te vallen van de levende God. Wie van de levende God afvalt, zal eenmaal inzien welke zegeningen hij heeft opgegeven en zal onder tranen alles weer goed willen maken. Maar dan is het voor eeuwig te laat.

Ezau had geen berouw. Hij zocht ook geen berouw, maar de zegen. Ieder die met berouw over zijn zonden tot God gaat, zal zeker vergeving ontvangen. Ezau huilde echter niet omdat hij er berouw van had dat hij zijn geboorterecht verkocht had, maar omdat hij de bijbehorende zegeningen kwijt was. Hij huilde niet omdat hij een zondaar was, maar omdat hij een verliezer was. Zulke tranen zullen er in de hel zijn.

Hb 12:18-20. Na dit ernstige woord over de gevolgen van het losraken van de genade van God gaat de schrijver weer bemoedigen. Om zijn bemoediging te illustreren gebruikt hij het beeld van twee bergen. Een berg is een symbool van macht. De ene berg, Sinaï, staat voor de macht van de wet en stelt het oude verbond voor. De andere berg, Sion, staat voor de macht van de genade en stelt het nieuwe verbond voor.

De Hebreeën zijn niet genaderd tot de berg Sinaï, zoals destijds Israël (Dt 4:11). Aan die berg waren verschrikking, angstaanjagende weersverschijnselen en doodsdreiging verbonden. Het ongelovige Israël, waar de Hebreeën uit zijn weggetrokken, is daar in de geest gebleven en verblijft daar nog steeds. Maar de Hebreeën hoeven niet bang te zijn voor de woorden van God. Zij mogen onbevreesd naderen om met God te spreken. Onder het nieuwe verbond is er geen angst om een bodem te betreden waardoor ze zullen sterven.

Hb 12:21. Onder het oude verbond kwam zelfs Mozes van het tafereel onder de indruk en raakte vol vrees en beven. De vrees van zowel Mozes als het volk werd ingegeven door het feit dat een rechtvaardig God, Die Zijn heilige eisen aan het volk bekendmaakte, met toorn en oordeel tot het volk zou komen indien het die eisen vertrapte. Dit is ook inderdaad gebeurd, toen het volk het gouden kalf maakte en vereerde.

Lees nog eens Hebreeën 12:12-21.

Verwerking: Hoe kun jij jagen naar en toezien op de genoemde dingen?

Copyright information for DutKingComments