Hebrews 3:12

Vermaant elkaar elke dag

Hb 3:7. Ook dit gedeelte begint met “daarom” (Hb 3:1) en sluit weer aan op het voorgaande. De schrijver zal met voorbeelden uit het Oude Testament aantonen hoe belangrijk het is om vast te houden aan wat hij in het tweede deel van Hb 3:6 heeft genoemd. Die voorbeelden komen uit de reis van Israël door de woestijn.

Gods aardse volk moest door de woestijn om in het beloofde land te komen en daar de rust van en met God te genieten. Die woestijnreis is een beeld van de reis van Gods hemelse volk door de wereld met als doel de heerlijkheid bij de Heer Jezus. Aan die weg van geloof door de wereld zijn allerlei gevaren verbonden, waardoor de echtheid van het geloof wordt beproefd.

Dit gedeelte begint in Hebreeën 3:7 en loopt door tot Hebreeën 4:13. Het is in drie delen onder te verdelen:

1. De afvalligen gaan niet in de rust in (Hb 3:7-19; Hb 4:1-2);

2. De gelovigen gaan in de ware rust in (Hb 4:3-10);

3. De beproevende kracht van Gods Woord (Hb 4:11-13).

Na ‘daarom’ wordt een citaat van de Heilige Geest uit Psalm 95 aangehaald en door het woord “heden” toegepast op nu (Ps 95:7b-8). In Psalm 95 is het een ‘heden’ voor Israël; maar tot het einde, dat is tot de komst van de Heer Jezus, herhaalt God in Zijn liefde dit woord. En wat is er ‘heden’ belangrijk? Luisteren naar Zijn stem. Op welk moment je dit ook leest of hoort, het is altijd ‘heden’ en het is altijd het moment om te luisteren naar Gods stem.

De remedie en bewaring voor alle kwaad is het Woord van God. Het kan zijn dat slechts weinigen het horen, maar het klinkt nog altijd voor ieder onder de Hebreeën die oren heeft om te horen. Het horen van de stem van de Zoon van God is kenmerkend voor de schapen (Jh 10:27). Alle zegen hangt daarvan af.

Hb 3:8. De oproep is om het hart niet te verharden. Wie zijn hart verhardt, is onbereikbaar voor Gods stem en zal omkomen op weg naar de voorgestelde zegen. De schrijver verduidelijkt met een voorbeeld zijn ernstige oproep om naar Gods stem te luisteren en het hart niet te verharden. Hij wijst zijn lezers en dus ook jou op een gebeurtenis uit de reis van Israël door de woestijn. Het gaat om twee gebeurtenissen, maar waarbij hetzelfde slechte gedrag van de Israëlieten tot uiting komt.

Die gebeurtenissen vind je in Exodus 17, vlak na de uittocht uit Egypte (Ex 17:1-7), en in Numeri 20, aan het einde van de woestijnreis (Nm 20:2-13). Ze vonden plaats bij Massa en Meriba. Deze namen noemt de schrijver hier niet letterlijk, maar in hun betekenis. Meriba betekent namelijk ‘tegenspreking’, ‘strijd’, ‘twist’, ‘ontevredenheid’. Daarin herken je ‘verbittering’. Massa betekent ‘beproeving’, ‘verzoeking’.

Hun verbittering ontstond door hun ontevredenheid dat er geen water was. Daaruit trokken ze de conclusie dat God niet hun geluk, maar hun ongeluk zocht. Is dat geen waarschuwing voor jou en mij? Kan onze reactie op het ontbreken van iets wat wij voor noodzakelijk houden ook niet zo zijn dat we ontevreden en verbitterd worden? Is het gevaar dan ook niet groot dat we God gaan verzoeken door opstandig te worden en Hem uit te dagen te bewijzen dat Hij er ook voor jou en mij is?

Hb 3:9. De Heilige Geest laat zien dat de houding van Israël geen incident was, maar dat deze houding het volk gedurende de hele reis door de woestijn kenmerkte. En dat terwijl God veertig jaar lang had laten zien dat Hij er voor hen was (Dt 2:7; Dt 8:4; Dt 29:5). Hij had hen bevrijd, geleid en verzorgd en toch waren zij dwars tegen Hem ingegaan (vgl. Dt 6:16; Dt 9:22). De grootste fout die je kunt maken, is te denken dat je beter bent dan zij. Het is daarom belangrijk om deze waarschuwing ter harte te nemen.

Hb 3:10. Als het volk op deze wijze heeft geantwoord op al Gods zorg, is het niet verwonderlijk dat God toornig is geworden op dit geslacht. God geeft ook aan waarin het probleem bij hen lag: hun dwaling lag in het zondige hart. Omdat hun hart altijd van God afdwaalde, begrepen zij niets van Zijn wegen, dat wil zeggen van Zijn handelingen, zowel in zegen als in oordeel.

Mozes kende Gods wegen wel, want God had die Zelf aan Mozes bekendgemaakt (Ps 103:7) omdat hij Hem vreesde en liefhad. Om Gods wegen te kennen is het nodig om Hem je hart te geven. Daar vraagt Hij om (Sp 23:26). Als je Hem je hart geeft, geef je Hem je hele leven in handen, opdat Hij het kan besturen. Dan wandel je op Zijn weg die uitkomt in de heerlijkheid.

Hb 3:11. Als je je hart niet op Hem richt, maar dwaalt, zul je nooit in Gods rust ingaan. Het is voor God onmogelijk iemand die met het hart zo dwaalt als de schrijver hier van het volk verhaalt, in Zijn rust in te laten gaan (Nm 14:21-23). Hij zweert dat Hij dat nooit zal toelaten. “Mijn rust” is Gods rust. Het is de rust die Hij heeft als Hij te midden van Zijn volk zal wonen. Dat is het beloofde land, waar het volk in vrede en veiligheid zal wonen, zonder angst voor vijanden. Deze rust zal er pas zijn in het vrederijk van de Messias, de grote Zoon van David.

Hb 3:12. Met de oproep “kijkt u uit, broeders”, past de schrijver het citaat vervolgens toe op de lezers. Wat er is gebeurd met hen die eens uit Egypte zijn gegaan, kan ook met enkelen van hen gebeuren. De schrijver heeft een tedere zorg voor ieder van zijn lezers. Hij spreekt hen allen aan als ‘broeders’, wat betekent dat hij hen als werkelijke gelovigen beschouwt. Hij spreekt hen echter ook aan in hun belijdenis, dat wil zeggen als verantwoordelijk voor hun daden.

Het zou kunnen zijn dat er in iemand van hen “een boos, ongelovig hart is”, een hart dat niet op God vertrouwt. De schrijver veronderstelt niet dat in allen een boos, ongelovig hart is. Hij zegt: “In iemand van u.” Maar door het zo te zeggen weet wel iedereen zich aangesproken. Ieder komt tot zelfonderzoek en vraagt: “Ik toch niet, Heer?” (Mt 26:21-22).

Alleen een ongelovige heeft een boos, ongelovig hart. Als zo iemand zich niet alsnog waarachtig tot God bekeert, zal hij “afvallen van [de] levende God”. Zo iemand blijkt nooit een gelovige te zijn geweest. Door de beproeving van het geloof valt hij door de mand. De ware gelovige houdt vol, ondanks de moeiten. Hij weet dat hij in zichzelf geen kracht heeft om te volharden, maar dat bij God alle kracht is.

De schijngelovige zal onder de druk van de omstandigheden afvallen. Hij heeft geen vertrouwen in God, want hij heeft geen leven uit God omdat hij nooit met oprecht berouw over zijn zonden tot Hem is gegaan. Toch heeft hij gedaan alsof en zich bij het christelijk gezelschap aangesloten. Wanneer echter het uur van de waarheid is aangebroken, valt hij van God af.

Afvallen is tegen God in opstand komen en Hem de rug toekeren wanneer de tegenslagen zo groot worden, dat men er niet meer tegenop kan en God daarover verwijten gaat maken. De wortel van het kwaad is ongeloof en de kern van ongeloof is het ontbreken van vertrouwen dat alle omstandigheden in Gods hand liggen, dat Hij nooit boven vermogen beproeft en dat Hij ons uiteindelijk toch door alle moeilijkheden heen zal brengen. ‘Afvallen van de levende God’ gebeurt door een terugkeer naar een dode, uiterlijke godsdienst – wat de tempeldienst was geworden –, nadat men de ware godsdienst van het christendom heeft beleden. Buiten Hem, los van Hem, is er geen leven.

Hb 3:13. Na het zelfonderzoek wijst de schrijver erop dat ze ook oog moeten hebben voor elkaar. Ze moeten elkaar vermanen. Misschien vind je het niet prettig om vermaand te worden en al helemaal niet om een ander te vermanen, maar het is wel noodzakelijk. Het gevaar ligt namelijk altijd op de loer dat er in iemands hart ongeloof binnensluipt omdat hij in de strik is geraakt van het “bedrieglijke van de zonde”.

De zonde bedriegt altijd. De zonde ziet er altijd aantrekkelijk uit, anders hap je niet toe. Maar als je eenmaal de zonde hebt begaan, voel je de bitterheid ervan. Als je dan niet direct tot inkeer komt, de zonde belijdt en nalaat, zal de zonde zijn verhardende werk doen. Laten we daar niet te licht over denken en elkaar “elke dag” vermanen. Dat wil zeggen dat het een gewoonte moet zijn elkaar te vermanen. Het houdt ook in dat we als gelovigen regelmatig omgang met elkaar moeten hebben.

Helaas heeft wat dat betreft het individualisme veel terrein onder de gelovigen gewonnen. Iedereen is druk met zijn eigen dingen en de omgang met elkaar als gelovigen schiet erbij in. Het is dan ook niet verwonderlijk dat meerderen van het geloof afdwalen, hopelijk nog zonder dat ze van de levende God zijn afgevallen. Het is van belang zorg aan elkaars harten te besteden en toe te zien op het geestelijk welzijn van elkaar. We moeten deze zorg niet overlaten aan enkele ‘geestelijken’. Het is de opdracht voor iedere christen naar de ander toe die ‘heden’ moet gebeuren. Morgen kan het te laat zijn. Na het ‘heden’ volgt het eeuwig oordeel.

Wie zich niet laat waarschuwen, zal de weg van de smaad van Christus verlaten en teruggaan naar de bedrieglijk mooie rituelen van een tastbare godsdienst met aards gewin. Terugkeer daarnaar betekent terugkeer naar een godsdienst zonder vergeving, zonder hoop, zelfs zonder mogelijkheid tot bekering. Daarom is het zo nodig elkaar elke dag te vermanen.

Lees nog eens Hebreeën 3:7-13.

Verwerking: Door welke waarschuwingen voel jij je aangesproken en hoe kun jij anderen waarschuwen?

Copyright information for DutKingComments