Hebrews 3:16-19

Blijven vertrouwen tot het einde toe

Het is goed om nog een keer te zeggen dat in deze brief allen worden aangesproken die belijden tot Gods volk te behoren. In eerste instantie gaat het om gelovige Hebreeën, Joden die tot geloof in de Heer Jezus als de van God gegeven Messias zijn gekomen. Zij zijn vertrouwd met de profetieën van het Oude Testament. Daarin hebben ze gelezen over de komst van de Messias.

Toen de Heer Jezus kwam, zijn ze in Hem gaan geloven als de Vervuller van al Gods beloften aan Zijn aardse volk, waarvan zij deel uitmaakten. Maar de Heer Jezus werd verworpen. Hun geloof is daardoor danig op de proef gesteld. Ze zien de Heer Jezus niet, maar voor het geloof is Hij er wel, namelijk in de hemel.

Zelf bevinden ze zich op aarde. In plaats van zich in het vrederijk te bevinden dat toch met de komst van de Messias zou aanbreken, worden ze bespot en vervolgd door hun ongelovige volksgenoten. Ze moeten leren dat de vervulling van de beloften is uitgesteld. Die vervulling is zeker, alleen is er nog een weg van geloof te gaan voordat het zover is.

Hier zie je de parallel met de woestijnreis die het volk destijds maakte van Egypte naar Kanaän. Jij trekt met Gods volk door de wereld op weg naar de beloofde zegen van rust. In deze brief wordt de wereld gezien als een woestijn, als het terrein van de beproeving van het geloof, met verzoekingen door wereldse en godsdienstige verleidingen.

Hb 3:14. Je bent een van de “metgezellen van Christus”. De schrijver ziet zichzelf ook zo. Hij spreekt over “wij”. Dan komt weer dat voorwaardelijke “als” (vgl. Hb 3:6), waardoor het lijkt alsof het toch niet zeker is en het pas zeker is als je een bepaalde prestatie hebt verricht. Die prestatie is hier: “Het begin van het vertrouwen tot [het] einde toe onwrikbaar vasthouden.”

Weer wil ik duidelijk maken dat de behoudenis zeker is voor wie gelooft en dat het niet om prestatie gaat. Je moet weer twee dingen goed onderscheiden. Iemand die eenmaal door bekering en geloof een kind van God is geworden, is voor altijd een kind van God. Of iemand een kind van God is, moet en zal blijken uit zijn leven. Daarom wordt door beproeving heen duidelijk of iemand echt een kind van God is. Zo is iedere gelovige een metgezel van Christus, maar tegelijk is het zo, dat niet ieder die uiterlijk tot Gods volk behoort, een gelovige is. Dat laatste zal blijken uit de volharding.

Hoewel er echtheid wordt verondersteld, wordt er ruimte gelaten dat de belijdenis alleen een lippenbelijdenis is, waarbij geen leven uit God aanwezig is. Daarom zijn moeilijkheden de test of er bij de belijder ook echt geloof is. Voor een ware gelovige zijn moeilijkheden geen verhindering voor het geloof, maar juist de aanleidingen om het geloof te tonen. Zo iemand is de weg van het geloof begonnen met vertrouwen en hij zal doorgaan met vertrouwen. Gebrek aan geloofsvertrouwen op God veroorzaakt twijfel aan de behoudenis. Dan is er niet langer het besef van Zijn liefde, Zijn macht of Zijn belangstelling voor ons. Het vertrouwen is zoek. De hoop en de waarde van de onzichtbare dingen nemen af, terwijl de waarde van de zichtbare dingen weer toeneemt.

De vermaningen dienen om je te bewaren in het vertrouwen dat je bezit en je daarin te doen volharden. Ze dienen niet om vrees en twijfel tot zwijgen te brengen. De brief is niet gericht aan twijfelende christenen of mensen die nog geen volkomen vertrouwen in God bezitten.

Omdat ik weet dat jonge gelovigen, maar zelfs ook oudere gelovigen, met deze dingen kunnen worstelen, ben ik hier nog een keer wat uitvoeriger op ingegaan. Ik hoop dat het ook heeft geholpen om het betoog van de schrijver wat beter te begrijpen.

Hb 3:15. De schrijver herhaalt (Hb 3:7-8) de kern van het citaat uit Psalm 95 (Ps 95:7b-8) om de kracht ervan tot de lezer te laten doordringen. Het gevaar waaraan de Hebreeuwse belijders blootstaan – en wij in de christenheid –, is hetzelfde als dat van hun verre voorouders toen zij in de woestijn waren, op reis naar het beloofde land. Om dit gevaar het hoofd te bieden is het van belang naar de stem van God te luisteren. Je hoort Zijn stem als je in Zijn Woord leest en in samenkomsten waar Zijn Woord wordt verkondigd. Door vervolgens Zijn wil te doen zul je ervoor bewaard worden dat je hart verhardt en dat je verbittert.

Hb 3:16. Om zijn vermaningen nog meer kracht te geven stelt de schrijver in de Hb 3:16-18 drie vragen. In deze drie vragen vat hij in drie grote gebeurtenissen uit het verleden de geschiedenis van het volk samen. De eerste vraag gaat over de uittocht, de tweede vraag verwijst naar de woestijnreis, de derde vraag heeft betrekking op de intocht in het beloofde land. Hij geeft zelf het antwoord op deze vragen in de vorm van vragen waarin het antwoord opgesloten ligt. Door zijn onderwijs in vragende vorm te geven dwingt hij zijn lezers tot nadenken. Het gaat er niet om verstandelijk het goede antwoord te geven, maar dat de vraag iets in het hart doet.

De eerste vraag laat zien dat een heel volk door de zonde van ongeloof kan worden aangetast. Het betreft niet slechts een enkeling. Dit is het beschamende antwoord van een heel volk op de gunst van God ten opzichte van dat volk. Het betreft “allen” die door Mozes uit Egypte waren geleid, dat wil zeggen ruim zeshonderdduizend mannen met hun gezinnen (Nm 1:46).

De ernst van de zonde is dat zij in opstand kwamen, nadat zij Gods stem hadden gehoord. Dat maakt hen veel meer verantwoordelijk dan de velen die in zonde leven zonder van God en Christus gehoord te hebben. Daarom is de afgoderij die wordt gepleegd door christenen in de verering van Maria en Petrus en engelen veel erger dan de verering door heidenen van afgoden als Zeus of Venus.

Hb 3:17. De eerste vraag gaat over de houding van het volk tegenover God. De tweede vraag laat de reactie van God zien op de zonde van het volk. Niet alleen zondigde het hele volk, maar ze deden dat ook gedurende de hele periode van veertig jaar. Daarom was God al die tijd toornig op hen, waardoor zij, die hadden gezondigd, het beloofde land niet bereikten. “Hun lichamen vielen in de woestijn.” God strafte niet vanwege één uitglijder, maar vanwege het hardnekkig volharden in een houding van opstand gedurende al de tijd dat Zijn zorg voor hen overduidelijk was.

Hb 3:18. De derde vraag laat zien dat zij hun hart tot het uiterste toe hebben verhard. Zelfs toen zij aan de grens van het land stonden, gingen zij vanwege hun ongehoorzaamheid het land niet binnen. Ongehoorzaamheid is voor God onaanvaardbaar. Hij verafschuwt het en oordeelt het. Hij heeft vanwege dit kwaad “gezworen dat zij niet in Zijn rust zouden ingaan”. God kan Zich op geen enkele manier met ongehoorzaamheid verbinden. Dit ongehoorzame of ongelovige volk in Zijn rust binnenbrengen zou in strijd zijn met Zijn Wezen. Zijn rust is alleen voor hen die rusten in Hem en Zijn wil.

Hb 3:19. Dit vers kun je zien als een conclusie. Die conclusie is dat ongeloof de oorzaak is van het omkomen en niet ingaan. Ongeloof is het ontbreken van vertrouwen op God, dat Hij in staat was hen daar te brengen en dat Hij wilde zegenen. Ze kenden God niet, Hij handelde in hun ogen vreemd. Toch had God tot hen gesproken en hun Zijn wil en Zijn weg bekendgemaakt. Als het hart echter andere dingen begeert dan alleen God te eren door Hem te vertrouwen, dat is Hem te geloven, zal de zegen niet worden verkregen.

Er staat niet dat ze door God zijn tegengehouden, maar dat hun eigen ongeloof het hun onmogelijk maakte om in te gaan. Ze waren er niet toe in staat. Het onvermijdelijke resultaat van ongeloof is dat het niet in bezit neemt wat voor het geloof is weggelegd. Ongeloof sluit vertrouwen uit. Ongeloof beroofde het woestijngeslacht van de rust die zij mochten verwachten nadat zij uit Egypte waren gegaan.

Het kenmerk van ongeloof is de houding van negeren of vergeten van God, doen alsof Hij niet bestaat, terwijl de altijd Aanwezige vol genade is. Ongeloof maakt God tot een leugenaar in plaats van Iemand Die de waarheid spreekt in wat Hij belooft. Ongeloof maakt van God Iemand Die te zwak is om Zijn beloften waar te maken. Ongeloof betekent dat Hij veranderlijk is en terugkomt op Zijn beloften en dat Hij dus niet de Onveranderlijke is. Ongeloof betwijfelt Zijn trouw aan de verwachtingen die Hij door Zijn beloften wekt.

Ik hoop dat bij jou ongeloof geen kans krijgt om zich in je hart te nestelen. Veelmeer hoop ik dat je lijkt op Kaleb en Jozua (Nm 14:6-9). Tegenover het ongeloof van hun tien medeverspieders en het ongeloof van het hele volk eerden zij God door Zijn Woord voor absoluut waar te houden en Zijn macht voor oneindig, Zijn voornemen voor onveranderlijk en Zijn trouw voor zo groot, dat Hij de door Hemzelf gewekte verwachtingen ook uitvoert.

Lees nog eens Hebreeën 3:14-19.

Verwerking: Waardoor kun jij er zeker van zijn dat je in Gods rust zult ingaan?

Copyright information for DutKingComments