Hebrews 8:1

De hoofdzaak

Hb 8:1. De schrijver kan nu de “hoofdzaak” vaststellen van al het voorgaande. Als een soort climax vat hij voor zijn lezers het voorafgaande betoog samen. In het hele onderwijs van de vorige hoofdstukken staat de Persoon van de Hogepriester centraal. Weer spreekt hij over Hem als “zo’n Hogepriester” (Hb 7:26), wat in de eerste plaats de nadruk legt op Hem als Persoon en vervolgens op Zijn dienst. Zo Eén, Die Zoon is (Hb 7:28), en niemand anders, is die Hogepriester.

Maar het is niet slechts een beschouwing van Zijn Persoon op afstand. Zeker, Hij is ver boven ons verheven, maar toch is Hij ook dicht bij ons, ja, Hij behoort ons toe. Er staat immers dat wij Hem “hebben”. Je mag van Zijn dienst gebruikmaken, Hij staat jou ter beschikking.

Voor de Hebreeuwse lezers is dit een geweldige bemoediging. Je moet je weer voorstellen dat deze gelovigen door hun ongelovige volksgenoten worden bespot om hun geloof. Ze geloven in een onzichtbare Messias en houden vast aan beloften waarbij niets erop lijkt dat ze vervuld zullen worden.

De ongelovige Joden kunnen daarentegen wijzen op hun tempel, hun offers, hun priesters, hun hogepriesters, hun plechtige dienst. Het lijkt alsof ze het gelijk aan hun kant hebben. Je kunt alles zien waarop zij wijzen, terwijl de gelovige Hebreeën geen enkel bewijs kunnen leveren van wat zij in het geloof zien en vasthouden.

Zoals de schrijver zich steeds heeft ingespannen het oog van zijn lezers naar boven, naar de hemel, naar de Heer Jezus te richten, zo doet hij dat hier ook. Hij geeft de gelovigen het antwoord dat ze nodig hebben om hun ongelovige volksgenoten de mond te snoeren en misschien nog meer om hun eigen opkomende twijfels het zwijgen op te leggen. Ze kunnen nu tegen hun spottende volksgenoten, en tegen zichzelf, zeggen: ‘Wij hebben de werkelijkheid, jullie de schaduwen; wij hebben Christus, jullie de ceremoniën; wij hebben de Persoon, jullie het beeld.’

Ze kunnen daaraan toevoegen: ‘Onze Hogepriester is gaan zitten omdat het ene offer dat Hij heeft gebracht, volkomen heeft beantwoord aan al de heilige eisen van God. Dit aspect van Zijn dienst, het brengen van een offer, is voltooid en hoeft nooit herhaald te worden. Jullie hogepriester is echter steeds in de weer en heeft nooit rust omdat zijn dienst nooit tot volmaaktheid brengt en hij zelf ook steeds faalt. En waar doet jullie hogepriester dienst? In een tempel op aarde die daarom ook tijdelijk is, zoals alles op aarde tijdelijk is.

Daarbij mag hij slechts eenmaal per jaar in het heilige der heiligen komen. Hij moet dan omgeven zijn met reukwerk en hij moet bloed bij zich hebben. Als hij die dienst heeft gedaan, komt hij weer naar buiten. Elk jaar moet hij dit ritueel herhalen omdat zijn dienst onvolmaakt is. En waar is onze Hogepriester gaan zitten? Aan “[de] rechterzijde van de troon van de Majesteit in de hemelen”. Hij is een Hogepriester Die is verbonden aan de troon van de Majesteit.’

Zoals je weet, heeft troon met regering te maken. Christus is de Koning-Priester, Hij regeert en zegent. De troon wordt hier genoemd “de troon van de Majesteit”, wat wijst op indrukwekkende grootheid, macht, verhevenheid. De waardigheid van Zijn Persoon en van Zijn dienst beantwoordt volmaakt aan de Majesteit, dat is God, Die in heerlijkheid en grootheid alles oneindig ver te boven gaat. De plaats waar Hij verblijft, is ook daarmee in overeenstemming. Hij is “in de hemelen”, wat wijst op Zijn verheven positie.

De Heer Jezus zit. Dat heeft betrekking op Zijn eens voor altijd volbrachte werk op het kruis. Het offer dat Hij daar heeft gebracht, Zichzelf, is volmaakt en hoeft nooit te worden herhaald. In de volgende hoofdstukken zal de schrijver uitvoerig op dit geweldige offer ingaan.

Hb 8:2. De Heer Jezus is echter ook “een Bedienaar van het heiligdom”, dat wil zeggen dat Hij in een ander opzicht niet zit, maar in de hemel een dienst verricht ten behoeve van anderen. Het heiligdom is “de ware tabernakel”, de ware sfeer van dienst.

Het heiligdom in de woestijn, de aardse tabernakel, was een echt heiligdom. Er mankeerde niets aan, maar het was niet het ‘ware’ heiligdom. Zo was ook Israël een echte wijnstok, maar Christus is de ware wijnstok. Israël had door zwakheid en zonde God niet die vreugde, waarvan de wijnstok spreekt, kunnen geven die Hij zocht. Christus heeft die wel gegeven.

De ware tabernakel is ook geen werk van mensenhanden. De aardse tabernakel is, hoewel door God voorgeschreven, door mensenhanden gebouwd. Dat betekent dat hij niet eeuwig is, want hij behoort tot de vergankelijke schepping. Met de hemelse en ware tabernakel is dat anders. Die is door de Heer opgericht en daarom niet voorbijgaand. Tevens wordt de dienst daar verricht door een volmaakte Hogepriester.

Hb 8:3. Dat brengt de schrijver tot de opmerking over het offeren van gaven en slachtoffers, want bij een hogepriester hoort een offer. Alleen op grond daarvan kan hij het heiligdom ingaan. Daarom moest ook Christus iets hebben om te offeren, anders zou Hij geen dienst als Hogepriester kunnen uitoefenen. Welnu, Christus is op grond van Zijn eigen offer ingegaan. De aardse hogepriesters kwamen met “gaven en slachtoffers” zoals die in het Oude Testament zijn voorgeschreven. Christus heeft Zichzelf gegeven en geofferd. Hij is de vervulling van alle oudtestamentische gaven en slachtoffers.

Hb 8:4. Hij verricht Zijn dienst in de hemel ten behoeve van een hemels volk. Op aarde kon Hij geen priester zijn, zoals de schrijver in Hebreeën 7 heeft aangetoond (Hb 7:12-17). Hoe zouden deze gelovige Joden dan terugverlangen naar een systeem waar Christus niet eens priester kon zijn? Op aarde oefenen priesters naar de Levitische orde hun dienst uit. Maar als in die orde voor het priesterschap van Christus geen plaats is en Hij die niet kan uitoefenen, dan kan dat ook nooit een plaats zijn voor hen die bij Hem horen. Als Hij dan op aarde geen priester kan zijn en daar Zijn dienst niet kan uitoefenen, moet Hij dat ergens anders doen. Dat doet Hij dan ook en wel in het ware heiligdom, dat is in de hemel.

Elk aards priesterschap, zoals je dat vooral in het rooms-katholicisme ziet, is niet alleen een terugkeer naar de schaduw van het Oude Testament, maar vooral een loochening van het priesterschap van Christus. Alleen dat priesterschap heeft geldigheid voor God. Elk aards priesterschap is tevens een aanmatiging van het ambt en de dienst die alleen Christus toebehoren. Een aardse priester matigt zich een positie aan tussen mensen en God, alsof hij beter en hoger is dan de mensen die hij meent te vertegenwoordigen. Hij meent ook God te vertegenwoordigen tegenover de mensen, alsof hij alleen de gedachten van God kent. God erkent zulk priesterschap niet.

Onlangs las ik het boek Von Rom zu Christus (van Rome tot Christus). Daarin staan getuigenissen van ex-priesters, hoe zij vrij zijn gekomen van de dwaling van het rooms-katholicisme. Een van hen verhaalt hoe het licht van God meer en meer in zijn ziel begon te schijnen, waardoor hij ontdekte dat hij voor God een vreemde was, iemand tegen wie God zei: ‘Ik heb u nooit gekend, ga weg van Mij’ (Mt 7:23).

Hij somde voor God op wat hij allemaal voor Hem had gedaan: ‘Ben ik niet Uw priester? Ben ik niet een geestelijke? Kijkt U eens naar al de offers die ik heb gebracht: de vele jaren van studie, gescheiden van mijn familie en thuis, de geloften van armoede, gehoorzaamheid en ongehuwd zijn. Mijn hele bezit, mijn wil en zelfs mijn lichaam heb ik aan U gewijd, opdat ik U beter zou kunnen dienen! En nu wilt U mij zeggen dat U mij nooit hebt gekend? Denkt U eens aan al de kinderen die ik heb gedoopt, de biechten die ik heb aangehoord, hoeveel bedroefde, ontmoedigde zielen ik heb getroost, de kou, eenzaamheid en ondankbaarheid die ik heb meegemaakt.’

Ondanks die waslijst van goede daden bleef hetzelfde oordeel in zijn oren klinken: ‘Ik heb u nooit gekend.’ Een aardse priesterdienst geeft geen vrede met God, niet aan de priester en niet aan hen voor wie hij als priester optreedt. Vrede met God geeft alleen het geloof in Christus Die als volmaakte priester het volmaakte offer van Zichzelf bracht. Zo vond ook deze ex-priester vrede met God.

Hb 8:5. Op het moment van het schrijven van de brief bestond de aardse tempeldienst nog. De schrijver wijst op hen die “een zinnebeeld en schaduw van de hemelse dingen” dienen. Het is tragisch eraan te denken dat in die tijd nog zoveel priesters bezig zijn in een dienst die niets bewerkt, noch voor God, noch voor het volk. De dienst op aarde is een zichtbare, aardse kopie, een “zinnebeeld” van de dienst die in de hemel plaatsvindt. “Schaduw” voegt eraan toe dat die aardse dienst niets wezenlijks in zichzelf heeft, maar verwijst naar een realiteit. Als je een schaduw ziet, verwijst die wel naar het lichaam daarachter, maar het lichaam zelf zie je niet.

De schrijver verduidelijkt dit onderwijs met het voorbeeld van Mozes die van God aanwijzingen kreeg hoe hij de tabernakel moest maken. Toen hij bij God op de berg was, had God hem het model van de tabernakel laten zien. Precies zoals hij dat op de berg had gezien, moest hij de tabernakel op aarde vervaardigen. Hij moest er goed op toezien dat het zo en niet anders gebeurde.

De tabernakel op aarde was een zinnebeeld en schaduw van wat Mozes op de berg had gezien. Christus dient echter niet in een zinnebeeld en schaduw op aarde, maar Hij doet dienst in de ware tabernakel. Hij dient niet in een kopie, maar in een betere, hogere, volmaaktere, hemelse plaats.

Waarom zou je je verbonden moeten weten met priesters die dienen in een gekopieerd heiligdom, terwijl je je verbonden mag weten met Christus in het ware hemelse heiligdom?

Lees nog eens Hebreeën 8:1-5.

Verwerking: Wat is de hoofdzaak van de brief?

Copyright information for DutKingComments