Hebrews 9:11-12

Christus, Hogepriester en Middelaar

Hb 9:11. Het eerste woord, “maar”, geeft aan dat wat nu volgt een tegenstelling vormt met het voorgaande. Het tweede woord, “Christus”, stelt de Persoon voor door Wie de hele aardse eredienst die in de vorige verzen is beschreven, zijn bestaansrecht heeft verloren. De aardse eredienst heeft het geweten van geen enkel mens volmaakt gemaakt (Hb 9:9) en geen volmaakte situatie gebracht (Hb 7:19). De Enige Die dat kan en zal doen, is Christus.

Hij is gekomen als Hogepriester om Zijn volk in de rust van het beloofde vrederijk in te voeren. In dat rijk van vrede, dat is het toekomstige aardrijk, zal Hij regeren en Zijn volk zegenen met “goederen”. Deze “komende” of toekomstige goederen bestaan in alles waarin de Messias Zich zal verheugen wanneer Hij zal regeren.

Bij ‘goederen’ moet je niet zozeer denken aan bepaalde tastbare dingen, maar aan goede dingen. Het woord ‘goederen’ is hier namelijk het meervoud van het woord ‘goede’. Je herkent deze goede dingen in het brood en de wijn waarmee Melchizédek Abraham tegemoetkwam (Gn 14:18).

De goede dingen die voor Israël nog zullen komen, hebben wij nu al gekregen: de eeuwige behoudenis, verlossing, erfenis, verbond, een volmaakt geweten, vrije toegang tot het hemelse heiligdom, gemeenschap met God. Voor de gelovige Hebreeën, en voor jou en mij, is Christus al als Hogepriester gekomen. Zijn dienst staat voor ons niet in verbinding met een aards heiligdom dat gekenmerkt werd door zwakheid en onvolkomenheid, maar met het hemelse heiligdom.

Het hemelse heiligdom is groter en volmaakter dan het aardse. Dat hemelse heiligdom en de dienst die Christus daar verricht, is niet het resultaat van mensenwerk. Het staat op geen enkele manier in verbinding met de eerste schepping. Daarom is dat heiligdom en de dienst die daar gebeurt, gegarandeerd onaantastbaar voor enige vorm van verderf, waarmee de zegen veilig is gesteld. Met die zegen komt Christus als de ware Melchizédek straks naar buiten uit het hemelse heiligdom tot Zijn volk op aarde.

Hb 9:12. De schrijver gebruikt weer de krachtigste taal om de geringste twijfel aangaande Christus en Zijn werk geen schijn van kans te geven. De garantie van de zegen is gelegen in het “eigen bloed” van Christus waarmee Hij het heiligdom is binnengegaan. Dat staat ook weer tegenover de aardse dienst met zijn dierlijke offers waarvan het bloed geen zonden kon wegnemen (Hb 10:4). Hoe zou trouwens het bloed van dieren ooit zonden van mensen kunnen wegnemen?

Christus is het heiligdom ingegaan om er altijd te blijven. Zijn eens voor altijd gestorte bloed behoudt eeuwig zijn waarde en kracht. Het werk is af en kan nooit van waarde veranderen. Omdat Hij daar altijd blijft, is de toegang eens en voor altijd ontsloten en hebben we altijd toegang tot God in het licht. We kunnen ingaan omdat Christus is ingegaan en we kunnen ingaan omdat we een volmaakt geweten hebben.

Hij heeft “een eeuwige verlossing” verworven. Die verlossing betreft de gelovigen van alle tijden. Ook de hele kosmos zal erin delen. Het gaat om de rechten die Hij als de Zoon des mensen, Die eenmaal over het toekomstige aardrijk zal heersen, heeft verworven. Door Zijn offerdood heeft Hij de grondslag gelegd voor de verlossing van alle gelovigen en alle dingen (Ko 1:19-22). Het bloed dat de grondslag ervan vormt, is nu in het heiligdom.

Het bloed heeft eeuwigheidswaarde. Daarom is de verlossing ook een eeuwige verlossing. Verlossing gaat verder dan vergeving. Vergeving doet iets met onze zonden en wil zeggen dat God ons de zonden niet meer toerekent omdat ze door de Heer Jezus zijn weggedaan. Verlossing doet iets met onszelf. Het neemt ons weg uit heel onze vroegere toestand en brengt ons over in een heel nieuwe positie, verbonden met Christus.

Hb 9:13. De schrijver wil nog nadrukkelijker het contrast tussen de reinigingsrituelen in het Oude Testament en de reiniging door het bloed van Christus naar voren brengen. Het bloed van bokken en stieren staat in verbinding met de grote Verzoendag (Lv 16:3; 14-15). De as, vermengd met reinigingswater, kwam van de rode jonge koe (Nm 19:9). Deze middelen werden letterlijk op het lichaam van een persoon aangebracht die door een zondige uiting of aanraking onrein was geworden. Door de besprenkeling met de voorgeschreven middelen werd die persoon weer rein. Die reinheid betrof alleen zijn lichaam, maar op grond daarvan kon hij zich weer onder Gods volk begeven. Over zijn innerlijk zei het niets. Ook moesten deze middelen opnieuw worden toegepast als de persoon weer een zonde beging. De reiniging was slechts tijdelijk.

Hb 9:14. Het bloed van Christus en de werking en het resultaat daarvan is volledig anders. Zover de hemel is boven de aarde, zover gaan wat Christus heeft gedaan en de waarde van Zijn bloed uit boven de aardse reinigingsrituelen. Zo was de Heilige Geest aanwezig in elk aspect van het werk van de Heer Jezus op het kruis en van Zijn hele leven dat eraan voorafging. De Heer Jezus werd door de Heilige Geest verwekt (Lk 1:35), Hij werd met Hem gezalfd (Hd 10:38a), Hij werd door Hem geleid (Lk 4:1) en Hij handelde door Hem (Hd 10:38b). Hier lezen we dat Hij Zichzelf door de eeuwige Geest vlekkeloos aan God heeft geofferd.

De waarde van het bloed van Christus is zo groot omdat dit het bloed is van Christus Die Zichzelf heeft geofferd aan God, en wel dóór de Heilige Geest. Hij wordt hier gezien als Mens Die ten behoeve van alle mensen die in Hem geloven het offer bracht aan een heilig en rechtvaardig God en dat deed in de kracht van de Heilige Geest. Christus was een Offeraar Die een vlekkeloos offer kon aanbieden aan God omdat Hij volmaakt rein, rechtvaardig en zonder zonde was. Hij was de Offeraar én het Offer, waarvan het bloed in het heiligdom werd gebracht en daar gaat het hier om.

Het resultaat is dat het geweten van de gelovige gereinigd is van “dode werken”, waardoor hij nu in staat is “om [de] levende God te dienen”. Dode werken zijn allemaal werken die niet gedaan worden in gemeenschap met de levende God, maar vanuit een eigen idee over het dienen van God. Daarom staat het dienen van de levende God tegenover de dode werken.

‘Dienen’ heeft hier de betekenis van eredienst. Op grond van het offer dat de Heer Jezus in Zichzelf aan God heeft aangeboden, kunnen nu alle gelovigen geestelijke offers brengen aan God. Zij dienen God door Hem eer te brengen. De gelovigen brengen aanbidding in geest en waarheid (Jh 4:24) door God te vertellen wat zij in het offer van Zijn Zoon hebben gezien.

Alles zal worden beoordeeld aan de hand van de vraag: ‘Wat vindt God, de Levende, ervan?’ De levende God heeft geen belangstelling voor ‘kerkbezoek’ als zodanig, maar ziet of er belangstelling is voor Hem. Stel je voor dat er iemand bij je op bezoek zou komen die er alleen maar in geïnteresseerd zou zijn hoe je huis er uitziet, terwijl hij jou geen blik of woord waardig zou keuren. Dit is de manier waarop heel wat mensen met God en Zijn dienst omgaan. Zij beseffen niet dat de Heer Jezus Zichzelf heeft geofferd om een gezelschap van aanbidders te vormen die met een volkomen gereinigd geweten tot God in het heiligdom zouden naderen.

Hb 9:15. Dit naderen tot God was onder het oude verbond onmogelijk. Daarvoor was een nieuw verbond nodig. Dit nieuwe verbond betreft Israël en Juda en moet nog met hen worden gesloten, maar God heeft wel al de Middelaar aangesteld en geopenbaard. Deze heeft het werk volbracht waarop de vervulling van de beloften gegrond kan worden. De offerdood van Christus maakt ons vrij van de overtredingen van het oude verbond én is de grondslag voor het ontvangen van de zegeningen van het nieuwe verbond, “de eeuwige erfenis”.

De overtredingen onder het eerste verbond konden door de offers onder het eerste verbond niet worden weggenomen. Maar het bloed van het nieuwe verbond dat door de dood van Christus is vergoten, heeft ze geheel en al uitgedelgd. Ze drukken niet meer als een last op de gelovige, wat wel het geval is bij hen die in verbinding blijven met het oude verbond. Wie verbonden zijn aan de Middelaar van het nieuwe verbond, zijn ervan verlost. Zij zijn “de geroepenen” en kunnen op grond van die verlossing de eeuwige erfenis ontvangen.

Het is een groot voorrecht tot de geroepenen te behoren, waarbij tot dit voorrecht ook het ontvangen van de eeuwige erfenis hoort. Er kan van een eeuwige erfenis worden gesproken omdat de verzoening volkomen is. De zonde is weggedaan en zal volkomen worden weggedaan uit het oog van God in overeenstemming met de natuur van God Zelf. Christus, de Middelaar (Hb 12:24), bemiddelt tussen de heilige God en de verontreinigde mens. Mozes was ook middelaar, maar dan van het oude verbond. Maar hij stierf niet voor het volk. Als zondig mens kon hij dat ook niet. Wat Christus deed, deed Hij niet in verbinding met het oude verbond, want binnen dat bestel was geen ruimte voor ware reiniging en eredienst. De dienst van Christus staat in verbinding met een nieuw verbond. Dat maakt alles totaal anders en volmaakt zeker.

Lees nog eens Hebreeën 9:11-15.

Verwerking: Welke aspecten van Christus en Zijn werk vind je in deze verzen?

Copyright information for DutKingComments