Hebrews 9:23

Reiniging en verschijning

Hb 9:16-17. Deze verzen vormen een tussenzin. Je ziet dat in de tekst aan de haakjes aan het begin en het eind van deze verzen. In Hb 9:15 heeft de schrijver gesproken over de dood en de erfenis. Hij gaat nu verklaren hoe deze twee met elkaar verbonden zijn. Het een staat niet los van het ander. Dat was toen zo en dat is nog steeds zo.

Een erfenis is wat iemand na zijn overlijden nalaat. Wie iets heeft na te laten, zal meestal een testament laten opmaken. In een testament beschrijft de ‘testamentmaker’ wie zijn bezit krijgt als hij is gestorven. Dat betekent dat de dood moet hebben plaatsgevonden voordat de erfgenaam, dat is hij die in het testament als de begunstigde wordt genoemd, kan genieten van wat hem in dat testament is toegezegd. Daarom staat in deze verzen dat een testament pas in werking treedt bij de dood van de testamentmaker, ofwel de erflater. Om de wilsbeschikking van de testamentmaker te kunnen uitvoeren moet diens dood absoluut vaststaan.

Nu is het bijzondere in deze situatie dat Christus zowel de Testamentmaker of Erflater is als Degene Die recht heeft op de erfenis. Als God is Hij de Testamentmaker en als Mens is Hij gestorven. Tevens is Hij als de Zoon van God de “Erfgenaam van alle dingen” (Hb 1:2). En als je dan bedenkt dat Hij die erfenis met jou deelt (Ef 1:11; Ef 3:6), dat je tot de geroepenen behoort die de eeuwige erfenis ontvangen (Hb 9:15), dan kun je niet anders dan Hem aanbidden. Dit zijn dingen die het menselijk verstand te boven gaan, maar in het geloof zul je aanvaarden dat het zo is. Het is juist de heerlijkheid van Christus en het geheimenis van Zijn Persoon waardoor we tot aanbidding van Hem komen.

Een testament of verbond wordt dus alleen van kracht als de dood is ingetreden. Het is niet iets dat pas in verband met het nieuwe verbond is gaan gelden. Ook in het oude verbond of oude testament was dat al zo. In het Oude Testament staat een overvloed aan voorbeelden van de noodzaak dat de dood moest intreden, voordat mensen in betrekking konden staan tot God. Denk maar aan de hele offerdienst. Ook nu geldt nog dat een mens óf het oordeel zelf ondergaat, óf ziet hoe zijn zonden zijn uitgewist doordat een Ander voor hem het oordeel heeft ondergaan.

Hb 9:18-20. Om zijn onderwijs te illustreren haalt de schrijver weer een voorbeeld aan waarmee zijn lezers bekend zijn. Mozes had de woorden aan het volk doorgegeven die hij van God over Zijn verbond op de berg had gehoord. Daarop verklaarde het volk plechtig zich aan dit verbond te zullen houden (Ex 24:3). Hierna offerde Mozes en sprenkelde bloed op het altaar en op het volk en het boek (Ex 24:6). Het bloed is het bloed dat God geboden had als Zijn antwoord op de belofte van het volk. Van dit bloed ging dreiging uit. God zegt hiermee wat met Israël zou gebeuren als het volk Zijn woorden zou overtreden.

Het bloed van het nieuwe verbond spreekt een heel andere taal. Daarmee zijn de gelovigen van het nieuwe testament besprenkeld. Van dat bloed gaat verzoening, vergeving en zegen uit (1Pt 1:2; Hb 12:24). In de waarde van dat bloed kunnen wij, die niet beter zijn dan zij die onder het oude verbond waren, voor God staan.

Hb 9:21. De besprenkeling waarvan hier sprake is, gebeurde op de grote Verzoendag, niet door Mozes, maar door Aäron. Het gaat de schrijver erom de betekenis van het bloed onder het oude verbond aan te tonen, hoe alles onder het beslag ervan werd gebracht. Het maakt duidelijk wat voor een fundamentele rol het bloed speelt, zowel in het oude als in het nieuwe verbond.

Hb 9:22. “Zonder bloedstorting” is vergeving niet mogelijk, net zomin als verlossing (Hb 9:12) en reiniging (Hb 9:14). Door te zeggen dat met bloed “bijna alles” wordt gereinigd, is duidelijk dat de schrijver zich bewust is van uitzonderingen, zoals bijvoorbeeld voor een arme (Lv 5:11-13; vgl. Lv 15:10; Nm 31:22-23; 50; Nm 16:46).

Er is bijna niets wat door moderne theologen zo gehaat wordt als juist de gedachte dat zonder bloedstorting er geen vergeving is. Het betekent dat de mensheid uit hopeloos verloren schepselen bestaat op wie het doodsoordeel ligt en dat alleen door de dood dit doodsoordeel kan worden weggenomen, zodat verloren schepselen vergeving kunnen ontvangen. Hoe noodzakelijk was toch de dood van Christus!

Hb 9:23. Met “de zinnebeelden van de dingen die in de hemelen zijn”, wordt de hele aardse tabernakel met zijn dienst bedoeld. Ze zijn een voorstelling van de betere, ware, “hemelse dingen”. De zinnebeeldige dingen moesten gereinigd worden, want ze werden aangeraakt door zondige mensen. Die reiniging gebeurde door bloed. Als gevolg van de zondeval zijn echter ook de hemelse dingen, dat is de geschapen hemel, verontreinigd (Jb 15:15) en moeten die ook worden verzoend (Ko 1:20). In verbinding met die reiniging spreekt de schrijver over “betere slachtoffers”. Het bloed bepaalt ons bij het werk van Christus, het slachtoffer bepaalt ons bij Christus Zelf en het offer dat Hij heeft gebracht.

Hb 9:24. Christus is het echte, “het ware”, dat is het hemelse, heiligdom binnengegaan. Het aardse heiligdom was het “tegenbeeld”. Het was niet meer dan een kopie, een afdruk of afbeelding van het hemelse heiligdom. Christus is niet het aardse heiligdom ingegaan, maar het hemelse. Hij is daar heel anders ingegaan dan Aäron het aardse inging. Aäron bleef maar kort in het heiligdom. Christus is het hemelse heiligdom ingegaan om in het licht van God ten behoeve van ons te verschijnen. Als gevolg daarvan kunnen wij daar nu ook zijn. Hij vertegenwoordigt ons bij God.

Hb 9:25. Christus is het heiligdom ingegaan op grond van Zijn eenmalige offer. Dat is volmaakt. Daarom is herhaling niet nodig. Met de grote Verzoendag is dat heel anders. Daar moeten elk jaar de voorgeschreven offers worden gebracht. Uit de herhaling blijkt de ontoereikendheid. Altijd weer moet de hogepriester met bloed het heiligdom ingaan en wel met vreemd bloed, dat wil zeggen met ander bloed dan dat van hemzelf. Dat is een groot verschil met de Heer Jezus Die juist met Zijn eigen bloed het heiligdom is ingegaan.

Hb 9:26. De schrijver stelt weer duidelijk voor wat het zou betekenen als het offer van Christus niet eenmalig afdoende was geweest. Dan had Hij namelijk vele malen, telkens weer, uit de hemel moeten komen om te lijden. Dit toont de dwaasheid en ook het verwerpelijke van het misoffer van de rooms-katholieke kerk aan, waarin Christus telkens opnieuw wordt geofferd. Als het ene offer van Christus niet afdoende zou zijn geweest, wanneer zou Zijn offer het dan wel zijn? Het is een van beide: óf het offer van Christus is eens voor altijd volmaakt volbracht, óf het zal nooit volkomen zijn. In het laatste geval zou een even eindeloze herhaling vereist zijn als dit onder het oude verbond het geval was.

Maar Christus is slechts éénmaal gekomen en heeft een eenmalig werk verricht dat nooit herhaald hoeft te worden (1Pt 3:18). Het tijdstip van het lijden was door God bepaald. Het zou in de voleinding van de eeuwen plaatsvinden. Pas toen vele eeuwen hadden aangetoond dat er van de mens helemaal niets te verwachten viel, zond God Zijn Zoon.

De verdorvenheid van de mens is volledig aan het licht gebracht, met als dieptepunt de verwerping van de Zoon van God. Tegelijk is in de openbaring van de Zoon dit grote voornemen van God werkelijkheid geworden, namelijk dat Hij de zonde zou afschaffen. Hij is het Lam Dat de zonde van de wereld wegneemt (Jh 1:29). De volle vervulling ervan moet nog komen, maar de basis voor de uiteindelijke, definitieve en volledige afschaffing is gelegd door het Lam toen Hij stierf.

Hb 9:27. Alle mensen sterven slechts één keer. Dat is het onontkoombare gevolg van de zonde waardoor de dood in de wereld is gekomen (Rm 6:23). Met de dood liggen voor alle mensen de gevolgen van het aardse leven onherroepelijk en voor eeuwig vast. Wie in ongeloof sterft, komt in de hades, de plaats waar pijn heerst (Lk 16:19-31), en ten slotte in de hel (Op 20:11-15).

Er wordt de mens geen tweede bestaan op aarde gegeven. Een kringloop van leven en dood, de zogenaamde reïncarnatie, is een verzinsel van de duivel. Mensen die geen rekening houden met God, willen dat graag geloven. Toch is met de dood niet alles uit. Er is een “daarna het oordeel“ dat door Jezus Christus zal worden uitgeoefend (2Tm 4:1; Jh 5:27).

Hb 9:28. Net als alle mensen is ook Christus slechts één keer gestorven, maar met wat voor heerlijke, hemelse, eeuwige en onherroepelijke gevolgen voor de gelovige. Hij heeft twee geweldige zekerheden: de vergeving van zijn zonden en de terugkeer van zijn Heer. Christus stierf in de plaats van allen die in Hem geloven. Hun zonden droeg Hij (1Pt 2:24; Js 53:12). Toen Hij als Mens op aarde verscheen, was dat om te sterven. Nu Hij in de hemel is, na het volbrengen van Zijn werk, verschijnt Hij voor het aangezicht van God voor ons.

Als Hij voor de tweede keer op aarde verschijnt, is dat voor hen die Hem verwachten. Het betreft hier niet de opname van de gemeente, maar Zijn openbaring op aarde. Het overblijfsel van Israël zal Hem verwachten, en ook wij zien naar Hem uit. Wij hebben Zijn verschijning lief (2Tm 4:8).

Als Hij dan komt, zal dat niets met Zijn werk voor de zonde te maken hebben, want het zondeprobleem is eens voor altijd opgelost bij Zijn eerste komst. Als Hij voor de tweede keer komt, is dat niet meer in vernedering, maar in heerlijkheid. Dan zal de volle behoudenis van het vrederijk door Hem werkelijkheid worden.

Lees nog eens Hebreeën 9:16-28.

Verwerking: Waarom is de waarde van het bloed van Christus zo groot?

Copyright information for DutKingComments