Hosea 12:1

Inleiding

Na het prachtige Hosea 11, waarin we zoveel liefde en beloften van God voor Zijn volk aantreffen, staat in dit hoofdstuk de zonde van Israël weer centraal. In een hernieuwde poging het volk hun zondige toestand zich bewust te doen worden spreekt Hosea over hun aller vader Jakob. Verschillende gebeurtenissen uit het leven van Jakob moeten het volk tot nadenken stemmen.

Ook de profeten worden genoemd. Zij hebben namens God gesproken. Van hen is Mozes de belangrijkste. Hij heeft hen uit Egypte gevoerd. Hij is ook een beeld van de Heer Jezus, Die Zijn volk in de laatste dagen zal bevrijden van alle machten die het benauwen.

Nederlands vers (12:1)

Gods volk omringt Hem met leugen en bedrog

Efraïm is onwaarachtig in zijn omgang met God. Al hun dienen van Hem, wanneer zij bij Zijn altaar komen, is huichelachtig en geveinsd. Als ze Hem met hun lofprijzingen en gebeden omringen of Hem naderen met een verzoek, liegen ze tegen Hem met hun mond en vleien Hem met hun tong. Ze spreken misschien mooie zinnen uit, maar hun woorden vertellen niet de waarheid.

Ze komen bij God met egoïstische bedoelingen. Hij moet maar voorzien in hun wensen. Ze schuwen de leugen daarbij niet, alsof ze Hem voor de gek kunnen houden! God ziet dat ze zichzelf omringen met hun zonden (Hs 7:2). Ze denken er echter niet aan dat Hij het ziet. Hier wordt God door hen omringd met leugen en bedrog omdat ze in die toestand bij Hem komen. De gedachte, dat Hij op die manier niets met hen te maken wil hebben, komt niet bij hen op.

Juda is nog niet zo afvallig als Efraïm. Daar is nog een zekere uiterlijke trouw aan God. Er regeert ook nog een koning uit het huis van David. Juda vormt in de heiligen die zich daar bevinden in zeker opzicht een overblijfsel te midden van alle ontrouw en huichelarij.

Nederlands vers (2)

De dwaasheid van politieke verbonden

Efraïm spant zich geweldig in om zich staande te houden tussen Assyrië en Egypte, de politieke grootmachten van die dagen. De dwaasheid hiervan wordt door de profeet aangeduid door Efraïm “een herder van wind” te noemen. Hoe kun je nu iets dat zo ongrijpbaar is als wind als een herder weiden, dat wil zeggen, in banen leiden en naar je hand zetten? Het najagen van wind geeft aan hoe ijdel de hoop is die op mensen steunt. Hoe hardleers is het volk – en dat geldt voor ieder mens – dat, ondanks de teleurstelling die het zoeken van hulp bij mensen steeds oplevert, een volgende keer toch weer hulp bij mensen zoekt.

Dit najagen geeft niet alleen geen enkel voordeel, maar levert zelfs groot nadeel op: het bewerkt zijn eigen ondergang. Daarom is niet alleen sprake van het weiden van wind, waarmee de nutteloosheid van de inspanningen wordt aangegeven, maar wordt ook nog de oostenwind genoemd. Deze oostenwind of sirocco is de verzengende wind uit de woestijn, die als een gesel het woestijnzand op de oogst doet neerkomen en verwoest (vgl. Hs 13:15).

Israëls hardnekkige pogingen om hulp bij de buurlanden te zoeken blijkt ook uit het feit dat ze er “heel de dag” mee bezig zijn. Eerder is de klacht al geuit dat ze maar verbonden blijven sluiten (Hs 10:4). Ze sluiten een verbond met Assyrië en proberen ook Egypte op hun hand te krijgen door er olie aan te leveren. Hun hele politiek is erop gericht om deze grootmachten tegen elkaar uit te spelen (2Kn 17:3-4). Hierin kunnen we ook de onbetrouwbaarheid van Israël waarnemen. Nu eens houden ze het met Egypte, dan weer met Assyrië, al naar gelang het hun uitkomt.

Copyright information for DutKingComments