Isaiah 59:10

De erkenning van het volk

In de Js 59:9-15 gaat de profeet over van het spreken in de derde persoon meervoud, “zij” en “hun”, naar de eerste persoon meervoud, “wij” en “onze”. Hij sluit zichzelf bij het volk in. Eerst staat hij tegenover het volk en spreekt tot hen. Nu staat hij onder het volk en spreekt met en namens hen. De boodschap van God komt tot hun hart net als later de boodschap van Johannes de doper tot het volk komt. Met en namens het volk erkent de profeet de overtreding en bevestigt hij de gevolgen van het oordeel van God over hen (Js 59:9).

De HEERE treedt niet ten behoeve van Zijn volk tegen Zijn vijanden op (Js 59:19). Vandaar dat ze nog in duisternis zitten. Ze hopen als ballingen op bevrijding, maar de zaken lijken allemaal erger te worden. Ze tasten als blinden rond, hoewel het klaarlichte dag is, en struikelen (Js 59:10). Zonder enig uitzicht voelen ze zich als doden.

Twee derde van het volk is uitgeroeid door toedoen van de koning van het noorden met zijn bondgenoten (Zc 13:8-9). Maar nu komt het volk tot inkeer. Het is niet vanwege de onmacht van de HEERE dat dit hen overkomen is, maar hun ongerechtigheden zijn er de oorzaak van. Dat begrijpen zij nu eindelijk.

Zij die in dwaling volharden, zullen geen hulp ondervinden van het licht van Gods waarheid, hoewel het voor hen beschikbaar is. Christus en de Schriften zijn een struikelblok geworden voor de Joden (Jh 5:39-40; 2Ko 3:14; 16). In de christenheid is het niet anders. De Schriften worden gelezen, maar niet begrepen. De verblindende macht van uitlegkundige tradities verduisteren het licht van Gods Woord. Mensen die de Bijbel hebben, blijven in godsdienstige slavernij. Ze zijn niet in staat om de waarheid te genieten die hen kan vrijmaken als zij gelovig naar de stem ervan zouden luisteren in plaats van te blijven vasthouden aan de systemen van mensen.

Het eerste deel van Js 59:11 beschrijft twee toestanden. Het “grommen … als beren” veronderstelt ongeduld; het droevig “kirren … als duiven” veronderstelt wanhoop. Allebei zijn ze het tegendeel van de vrede van de gelovige die voortkomt uit verslagenheid van hart en onderwerping aan Gods wil. Omdat er geen overgave aan de HEERE is, missen zij die vrede en komt er geen recht en blijft de verlossing ver weg.

Nadat zij hun blinde en dode toestand hebben erkend (Js 59:9-11), gaat het volk nu zonden belijden en noemen. Deze rampen komen allemaal over hen vanwege hun talrijke overtredingen (Js 59:12). Dat weten ze en erkennen ze nu ook. Ze weten dat ze als natie enerzijds de HEERE hebben verloochend door Christus, de Immanuel, af te wijzen en dat ze van God zijn afgevallen door de antichrist als koning en god te erkennen. Anderzijds gebruiken ze “leugenachtige woorden” die voortkomen uit een verdorven binnenste en daarmee hun volksgenoten, het gelovig overblijfsel, vervolgen (Js 59:13).

“Recht” en “gerechtigheid” worden verdrongen door onrecht (Js 59:14). Op de plaats waar alle mensen elkaar ontmoeten, “op de straat”, worden “waarheid” en “recht” niet staande gehouden (vgl. 1Ko 5:8). Men probeert zichzelf met zoveel mogelijk leugens en onoprechte bedoelingen ten koste van de ander te verrijken. Wie daaraan niet meedoet, wordt zelfs met geweld zijn bezit afhandig gemaakt (Js 59:15a).

Vanaf Js 59:15b tot en met Js 59:19 is het derde deel van dit hoofdstuk. Daarin zien we de houding van de HEERE tegenover hun gedrag en de wijze waarop Hij tussenbeide komt. “Voorbidder” (Js 59:16) is ook te vertalen met ‘iemand die tussenbeide komt’, een ‘middelaar’. Hij ziet het kwaad dat in de voorgaande verzen is genoemd (Js 59:15b). Het ontbreken van het recht is een groot kwaad in Zijn ogen. Er is ontzetting bij Hem omdat er geen man van karakter is of iemand die de bekwaamheid heeft om het tij van het kwaad te keren voor het treurende overblijfsel.

Copyright information for DutKingComments