Isaiah 60:4

Naar Israël gebracht

De volken zullen niet slechts opkomen naar Jeruzalem als het centrum, maar zij zullen ook Gods volk vanuit alle landen waarheen het verstrooid is, daarheen terugbrengen (Js 60:4; Js 49:22-23). Het gaat hier om de verloren tien stammen. Deze heidenen zullen daarbij zorgzaam te werk gaan. Wat het volk Israël dan zal beleven, zal hun grote, ontroerende vreugde geven (Js 60:5). De enorme verandering in hun situatie zal niet alleen grote vreugde geven, maar ook een verruiming van hun hart om de oneindige goedheid van God te begrijpen.

De nationale herleving van Israël is al eerder beloofd (Js 26:19). In beeld zien wij dat ook in het visioen van het dal met de dorre doodsbeenderen (Ez 37:1-14; 21-22). Daar zien we dat niet alleen het tweestammenrijk, maar ook het tienstammenrijk hersteld zal worden.

De heidenvolken zullen zich inspannen om Gods volk van alle rijkdommen te voorzien (Js 60:5-6). “Een menigte kamelen”, symbool voor een florerende economie, wordt ingezet om alles wat waardevol is naar Israël te brengen. Ze komen “uit Sjeba”, het land waar eens een koningin vandaan is gekomen om Salomo te bezoeken, ook met “kamelen, beladen met specerijen, met zeer veel goud, en [met] edelstenen” (1Kn 10:1-2). Net zoals toen Israël bij zijn verlossing uit Egypte de rijkdommen van Egypte meegevoerd heeft (Ex 12:35-36), zullen in de toekomst de tien stammen beladen met het vermogen van de volken terugkeren (Js 60:5).

De volken die in de onmiddellijke nabijheid van Israël wonen, zullen als eerste tot geloof komen. De namen die hier worden genoemd: Midian, Efa, Sjeba, Kedar en Nebajoth, spreken van de Arabische landen die nu nog moslimlanden zijn, maar in de toekomst ook tot geloof in Christus zullen komen. Zij zullen goud, wierook en kleinvee in overvloed brengen naar Israël.

“Goud en wierook” worden als eerbetoon ook door wijzen uit het oosten als vertegenwoordigers van de volken naar het Kind Jezus gebracht als Hij geboren is (Mt 2:11). Mattheüs noemt ook mirre, die hier ontbreekt. Mirre is daar op zijn plaats, want dat spreekt van het lijden dat de geboren Koning van de Joden zal moeten ondergaan bij Zijn eerste komst. Maar hier is van lijden geen sprake meer, want bij Zijn tweede komst regeert Hij in heerlijkheid. Goud spreekt van Zijn Goddelijke heerlijkheid, Hij is de Immanuel (Mt 1:23), de God met ons. Wierook spreekt van Zijn heerlijkheid als Mens, Hij is de Mens Jezus, Die Zijn volk verlost van hun zonden (Mt 1:21).

Toch zal ook in het vrederijk er altijd de gedachtenis blijven aan het werk dat Christus heeft volbracht aan het kruis. Daarvan spreekt de grote menigte “schapen” en “rammen” die aan het volk van God ten dienste wordt gesteld om op het altaar van de nieuwe tempel een overvloed aan offers te brengen (Js 60:7). De geur van deze offers zal dit huis omgeven en vullen en aan het “luisterrijk huis” van de HEERE “aanzien” geven. Door dit “welgevallige [offer]” zal God aan Zijn huis de grootste luister en glorie verlenen.

Copyright information for DutKingComments