Isaiah 63:7

De trouw van de HEERE bezongen

Vanaf Js 63:7 lezen we, in een gedeelte dat doorloopt tot het eind van Jesaja 64, wat de Geest van de profetie het overblijfsel in de mond legt. Het wordt uitgesproken door de representant van Zijn volk, ten tijde van de verlossing die in de voorgaande zes verzen is beschreven. In Jesaja 65-66 vinden we het antwoord van de HEERE.

Het is treffend om te zien hoe de Geest al de gevoelens van een trouw Israëlitisch hart, van een beangstigd, maar toch vertrouwend hart tot uitdrukking brengt. Dit hart herinnert zich de goedheden uit het verleden. Het is echter in het heden terneergedrukt door de huidige ellende en erkent de opstandigheid waaraan zij zich schuldig hebben gemaakt. Ondanks dat alles beroept het zich op de onveranderlijke trouw van Gods liefde. Het is een gebed in verbinding met de goedheid van de HEERE die Hij in de verlossing heeft getoond. Daarom begint het met een lofprijzing. Deze taal past ook ons vanwege de hemelse en geestelijke bevrijdingen en zegeningen die ons verleend zijn, naast alle aardse ontfermingen die ons deel zijn.

Dit vers begint en eindigt met de goedertierenheid van de HEERE, dat wil zeggen Zijn trouw aan het verbond, gegrond op het werk van de Middelaar. Dit woord ‘goedertierenheid’, chesed, is de trouw, de genadebewijzen (Js 55:3) die God in Zijn verbond bewijst aan Zijn volk. Het overdenken van de goedertierenheid van de HEERE raakt het hart van het overblijfsel en leidt hen tot bekering (Rm 2:4).

In Js 63:8 neemt het overblijfsel de woorden van de HEERE in de mond waarin Hij Zijn waardering uit voor Zijn verloste volk. Dit volk is het rechtvaardige overblijfsel dat op Zijn verlossing heeft gewacht in de tijd van de grote verdrukking. Er staat dat het gelovig overblijfsel “kinderen” zijn “[die] niet zullen liegen”. Liegen betekent hier ontrouw aan het verbond met de HEERE. Zij zijn trouw geweest in tegenstelling tot de velen die zich afvallig aan de antichrist hebben gehecht. Vanwege hun trouw is Hij hun Verlosser geworden.

Hoe Hij in die verlossing te werk is gegaan, zegt de profeet in Js 63:9. In een ver verleden, toen Israël met berouw over hun zonden als gevolg van de kastijding van de HEERE, tot Hem terugkeerde, “kon Zijn ziel de moeite van Israël niet langer verdragen” (Ri 10:16). Zo zullen in de komende tijd van Jakobs benauwdheid Zijn handelingen tot doel hebben zowel het verslaan van hun vijanden als het wegnemen van Zijn kastijdende hand op de vastgestelde tijd.

Deze verklaring openbaart de tedere gevoelens van de HEERE. Zijn tuchtigingen worden altijd in liefde toegediend (Hb 12:5-11). “Want niet van harte verdrukt Hij en bedroeft Hij mensenkinderen” (Kl 3:33). Het smart Hem als zij van Hem afwijken. Het smart Hem ook als Hij gedwongen wordt hen te kastijden.

Dan komt de wijze waarop Hij met Zijn bevrijdende macht te werk is gegaan: “De Engel van Zijn aangezicht heeft hen verlost. Door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Híj hen bevrijd.” Hier wordt niet alleen maar gedacht aan de toekomstige verlossing, maar er wordt ook gedacht aan Zijn handelingen in het verleden. De tegenwoordigheid van God bij Zijn volk was in de wolkkolom en de vuurkolom en in de tabernakel, en de Engel was niemand anders dan Christus Zelf (Gn 48:16; Ex 23:20; 23; Ex 32:34; Ex 33:2). Zijn aanwezigheid was meer dan het louter tegenwoordig zijn van God in hun midden. Het betekende de openbaring van Hem Zelf in en door de Engel Die hen vergezelde.

Het beeld van het optillen en dragen al de dagen van ouds roept een gedeelte uit het lied van Mozes in herinnering (Dt 32:10-12). Daar verhaalt hij Gods goedheid tijdens hun reis door de woestijn.

Copyright information for DutKingComments