Jeremiah 11:14

De verbreking van het verbond

Er komt een nieuw woord van de HEERE tot Jeremia (Jr 11:1). De HEERE geeft hem de opdracht te luisteren “naar de woorden van dit verbond”. Hiermee verwijst Hij naar Zijn verbond dat Hij Zijn volk na hun uittocht uit Egypte bij de Sinaï gegeven heeft (Ex 19:5-6; Ex 24:7; Dt 29:1). Jeremia moet daar zelf eerst naar luisteren. Vervolgens moet hij het woord richten tot de mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem (Jr 11:2). Dit is de volgorde van God. Als Hij ons iets wil laten zeggen tot Zijn volk, kan dat alleen als we eerst zelf naar Hem hebben geluisterd.

Bij de oproep om naar het verbond te luisteren hoeven we niet alleen aan het geven van de wet bij de Sinaï denken. Het volk had ook onlangs nog het verbond vernieuwd tijdens de opwekking onder koning Josia (2Kr 34:19; 31-32). Jeremia moet namens “de HEERE, de God van Israël” de vloek uitspreken over ieder die niet luistert naar de woorden van het verbond (Jr 11:3; vgl. Gl 3:10; Dt 28:15-20). Deze krachtige woorden moeten het volk tot een innerlijke omkeer brengen.

De opwekking van Josia heeft slechts een uiterlijke terugkeer bij het volk bewerkt en geen innerlijke. Daarom moet Jeremia het volk in herinnering brengen wat de HEERE hun vaderen heeft geboden toen Hij hen uit de “ijzeroven” Egypte heeft geleid (Jr 11:4; Dt 4:20; 1Kn 8:51). De ‘ijzeroven’ benadrukt de verschrikkingen die ze daar hebben geleden. Na hun uittocht heeft Hij hun dringend geboden te luisteren naar Zijn stem. Dat houdt in dat zij al de woorden zouden doen die Hij heeft geboden. Als ze dat zouden doen, zouden zij Hem tot een volk en zou Hij hun tot een God zijn (vgl. Jr 7:23; Jr 24:7; Jr 32:38). Hun verbinding met Hem en Zijn erkenning van hen, is afhankelijk van hun gehoorzaamheid.

Bij gehoorzaamheid zou Hij de eed houden die Hij hun vaderen gezworen heeft, om het volk een land te geven “dat overvloeit van melk en honing” (Jr 11:5; Ex 3:8). De HEERE heeft hen daar gebracht, zoals ze zelf zien, maar ze zijn keer op keer ontrouw geweest. Daarom is de overvloeiende rijkdom van het land verdwenen. Ook dat is het gevolg van wat de HEERE heeft gezworen als ze ontrouw zouden zijn.

Destijds heeft het hele volk keer op keer met “amen” op de vloek geantwoord (Dt 27:15-26). Hier gebeurt het uitspreken van ‘amen’ door slechts één man, Jeremia: “Toen antwoordde en zei ik: Amen, HEERE.” Er zullen ook toen wel meer getrouwen zijn geweest, maar we horen het alleen van deze ene man. Het doet denken aan de dagen van Elia die ook als een eenling voor de rechten van de HEERE opkomt, terwijl er toch ook nog zevenduizend zijn die hun knieën niet voor de Baäl hebben gebogen (1Kn 19:18). Maar waar zijn ze?

In aansluiting op de opdracht tot prediking en de inhoud ervan zegt de HEERE tegen Jeremia dat hij er nu op uit moet gaan (Jr 11:6). Hij moet al de woorden die de HEERE hem heeft gezegd, gaan prediken in Juda en Jeruzalem en daarmee oproepen tot gehoorzaamheid aan het verbond. Nog eens biedt de HEERE de kans om naar het verbond te luisteren en te doen wat daarin staat.

Jeremia moet er als extra aansporing bij zeggen dat de HEERE hun vaderen al ernstig heeft gewaarschuwd vanaf de dag dat Hij hen uit Egypte heeft geleid (Jr 11:7). Hij is daar ook steeds mee doorgegaan, “tot op deze dag” toe, dat is de dag dat Hij de opdracht aan Jeremia geeft. Telkens, aanhoudend, voortdurend heeft Hij hen opgeroepen om te luisteren naar Zijn stem (Jr 7:13; 25). Onophoudelijk heeft Hij Zich ingespannen om hen ertoe te bewegen naar Hem te luisteren en Zijn woorden te gehoorzamen. Zijn zorg om hun harten te bereiken om hen te kunnen zegenen is werkelijk indrukwekkend.

Het ligt dan ook niet aan Hem dat ze niet hebben geluisterd (Jr 11:8). Ze hebben zelfs hun oor er niet toe geneigd om nog iets van Zijn woorden aan te horen. Ze hebben ervoor gekozen voort te gaan in het handelen naar hun verharde, boosaardige hart. Als een mens de overvloedige inspanningen van de Heer afslaat om hem van zijn slechte weg af te brengen, betekent dit dat hij zelf zijn hart verhardt. Omdat ze die verharding hebben getoond, zijn de oordelen over hen gekomen.

Met “al de woorden van dit verbond” die de HEERE over hen heeft gebracht, worden in dit verband de oordelen van het verbond bedoeld. De HEERE is trouw aan Zijn verbond, zowel waar het om zegen bij gehoorzaamheid gaat als waar het gaat om oordeel bij ongehoorzaamheid. Hun hele geschiedenis in het land getuigt van hun ontrouw. Er moet worden gezegd dat zij de woorden van het verbond om de HEERE te gehoorzamen “niet gedaan hebben”. De oordelen die de HEERE heeft moeten brengen, hebben ze volledig aan zichzelf te wijten.

Wij zijn ertoe geneigd, erop te vertrouwen dat God net zo is als de moderne, toegeeflijke ouders die hun kinderen niet straffen als ze ongehoorzaam zijn. Een kleine berisping misschien, maar toch geen harde tuchtmaatregelen. We vergissen ons zeer als we menen dat God zo is. De tucht zal zeker komen als we, ondanks vele vermaningen, volharden in het doen van wat slecht is in Zijn ogen.

De HEERE stelt Jeremia op de hoogte van “een samenzwering” die Hij heeft ontdekt onder de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem (Jr 11:9). Dit wijst op een geheime, georganiseerde tegenstand tegen de hervormingen van Josia. Ze hebben gezworen zich niet aan het vernieuwde verbond te houden en terug te keren naar een leven waarin de afgoden worden gediend (Jr 11:10). We kunnen dat toepassen op het streven om Gods volk terug te brengen naar de afgoderij van Rome. Het is een samenzwering van de machten van de duisternis.

De verbondsverbreking geldt zowel het noordelijke Israël als het zuidelijke Juda. De HEERE spreekt over “Mijn verbond”. Dat maakt de verbreking ervan zo erg. De verbondsbreuk is willens en wetens gebeurd en is gericht tegen Hem. Zijn oordeel zal daarover komen, een onheil waaraan geen ontkomen mogelijk zal zijn (Jr 11:11). Hoe zwaar het ook zal zijn, het allerzwaarste is dat Hij hun roepen tot Hem niet zal beantwoorden (Jr 7:16). De HEERE luistert niet naar hen die bewust ongehoorzaam zijn en blijven (Sp 1:28-29). Zulke mensen willen wel gered worden, maar dan alleen uit de ellende, om vervolgens verder te gaan met hun goddeloze leven.

Als de HEERE dan niet antwoordt, zullen ze hun toevlucht nemen tot hun afgoden (Jr 11:12). Ze hebben die goden geëerd met hun reukoffers. Die zullen hen toch zeker wel helpen. Maar die zullen hen zeker niet kunnen helpen, ondanks het feit dat ze een enorm aantal afgoden hebben (Jr 11:13; Jr 2:28; Dt 32:37). Hoeveel nullen er ook op een rij worden gezet, het totale aantal blijft nul.

Nog eens wordt Jeremia verboden voor het volk te bidden (Jr 11:14; Jr 7:16). Het laat wel zien hoe hopeloos de toestand van het volk is als de HEERE de voorbede ervoor verbiedt. Hij heeft hen overgegeven aan hun verkeerde denken en ze zullen de vrucht van hun eigen handelingen eten.

Copyright information for DutKingComments