Jeremiah 13:11

De vergane linnen gordel

De HEERE heeft Jeremia de opdracht gegeven om een gordel te kopen (Jr 13:1). De HEERE zegt er ook bij dat hij die om zijn middel moet dragen en dat de gordel niet in het water moet komen. In deze opdracht hebben we het eerste voorbeeld van een handeling die Jeremia moet verrichten om daardoor het volk belangrijk onderwijs te geven. Er zullen meer van dergelijke handelingen volgen. Later krijgt Ezechiël tijdens zijn dienst in Babel de opdracht zich van soortgelijke middelen te bedienen (Ez 4:1-17; Ez 5:1-4). De handeling is de prediking. Jeremia doet, als gehoorzame dienaar, wat de HEERE tegen hem heeft gezegd. Hij koopt de gordel en doet die om zijn middel (Jr 13:2). Dat de gordel om het middel moet, wordt drie keer vermeld.

Jeremia is een priester en een gordel is een onderdeel van de priesterkleding (Lv 16:4). De gordel is een symbool van dienst (Lk 12:35; 37; Jh 13:4-5) en hier van priesterdienst, want het symboliseert dat Israël door de HEERE gewijd is aan Zijn dienst (Ex 19:6a). Het linnen is een beeld van rechtvaardige daden van Gods volk (Op 19:8). Dat de gordel niet in water moet komen – om gewassen te worden –, is omdat de dienst onrein is geworden. Er heeft geen belijdenis van de zonden plaatsgevonden. Het volk leeft voort in zijn zonden, terwijl het belijdt de HEERE te dienen.

Na verloop van tijd komt het woord van de HEERE voor de tweede keer tot Jeremia (Jr 13:3). Hij heeft de gordel inmiddels enige tijd gedragen. Het is een deel van zijn kleding geworden. Hij heeft er ook een prijs voor betaald. De gordel is zijn eigendom. Dat er sprake is van “de tweede keer”, benadrukt het directe verband met de eerste keer. De nieuwe opdracht luidt dat hij naar de Eufraat moet gaan en daar de gordel die hij gekocht heeft, in de kloof van een rots moet verbergen (Jr 13:4).

De reis naar de Eufraat is lang, want de rivier ligt ruim duizend kilometer bij Jeruzalem vandaan. Het zal ongeveer een maand lopen in beslag nemen om daar te komen. Vanwege die afstand is het wel in twijfel getrokken of hier de rivier de Eufraat is bedoeld. Het kan volgens sommigen ook gaan om een riviertje met die naam dat op vijf à zes kilometer van Anathoth ligt. Toch is in elk geval de gedachte aan de rivier de Eufraat belangrijk, omdat deze langs Babel en Assyrië stroomt. Dat brengt de gordel in verbinding met Babel en Assyrië als gebieden waar hij verdorven wordt, zoals de verbinding met deze landen Israël verdorven heeft. De tien stammen zijn door Assyrië weggevoerd en de twee stammen zullen door Babel worden weggevoerd.

Jeremia doet wat de HEERE hem heeft geboden en verbergt de gordel bij de Eufraat (Jr 13:5). “Na verloop van vele dagen” zegt de HEERE tegen hem dat hij weer naar de Eufraat moet gaan (Jr 13:6). Hij moet de gordel ophalen en meenemen. Het is de gordel waarvan de HEERE hem heeft geboden die daar te verbergen. Met deze woorden benadrukt de HEERE dat het gaat om de gordel die hij heeft moeten verbergen. Dat wijst op een tijd van verdwijning van het volk. De woorden “na verloop van vele dagen” wijzen daar ook op. Ze zien op de tijd van de gevangenschap van het volk bij de Eufraat, waarheen ze zullen worden weggevoerd.

Als hij de gordel heeft gevonden, blijkt dat de gordel verdorven en onbruikbaar geworden is. Hij heeft ernaar moeten zoeken, zo onherkenbaar is hij geworden (Jr 13:7). Hij is vergaan en deugt nergens meer voor. De toepassing is dat de gevangenschap niets zal veranderen aan de toestand van het hart van het volk. Alleen oprecht zelfoordeel kan dat bewerken.

Terwijl Jeremia met de vergane en nutteloos geworden gordel in zijn handen staat, komt het woord van de HEERE tot hem (Jr 13:8). Hij vertelt hem de betekenis van wat hij heeft moeten doen en van het resultaat (Jr 13:9). Zoals de gordel is vergaan, zo zal de HEERE “de trots van Juda en de grote trots van Jeruzalem doen vergaan”. Ze hebben zich op hun dienst en hun glorie beroemd, maar het is een waardeloze dienst geworden en hun glorie of luister is vergaan. Jeruzalem heeft zich nog meer beroemd dan Juda en is nog afvalliger geworden.

Trots worden op wat is gekregen, is een afschuwelijke zonde. Het is de oerzonde, de zonde van de satan. Trots is een grote zonde voor de christen, vooral voor hen die een leidende positie hebben. Overal in de Schrift worden we opgeroepen nederig te zijn en ons te vernederen.

De HEERE noemt Zijn volk “dit boosaardige volk” (Jr 13:10). Dat ziet op hun instelling, hun gezindheid. Hun boosaardigheid blijkt uit hun weigering naar Zijn woorden te luisteren. In plaats daarvan volgen ze hun verharde hart en gaan ze andere goden achterna waarvoor ze zich neerbuigen. Hun weigering Hem te dienen en in plaats daarvan de afgoden te dienen heeft hen verdorven en waardeloos gemaakt voor de HEERE. Een volk dat zo handelt, deugt nergens meer voor, net als de gordel.

Wat een contrast is dit met wat God met Zijn volk heeft bedoeld. Hij heeft dit volk, net als het oorspronkelijke doel van de gordel, aan Zich gehecht (Jr 13:11). Zo dicht is het bij Hem, “het volk dat nabij Hem is” (Ps 148:14b). Hij heeft hen zo dicht bij Zich gebracht, opdat ze Hem “tot een volk, tot een naam en tot lof en tot luister” zouden zijn. Hij heeft gewild dat Zijn volk Hem tot een volk zou zijn, Zijn bezit, dat Hem toegewijd zou dienen. Dat zouden ze doen als zij zich aan Hem, Die hen aan Zich heeft gehecht, zouden hechten, Hem zouden vasthouden (Dt 10:20; Dt 11:22).

Hij heeft ook gewild dat zij Hem tot een naam zouden zijn, dat wil zeggen dat zij Zijn kenmerken zouden laten zien aan de volken om hen heen. Hij heeft gewild dat zij Hem tot lof zouden zijn, vol van dankbaarheid om al de voorrechten die een volk bezit dat Hem tot God heeft. Zo’n volk zou Zijn luister uitstralen. “Maar ze hebben niet geluisterd.” Daarom zullen ze het lot van de gordel ondergaan: ze zullen worden opgeborgen, verdorven, weggedaan.

De gordel om het middel van Jeremia stelt Israël en Juda voor. Zolang de gordel om zijn middel zit, neemt hij de plaats in van lof en luister. Als hij van het middel wordt losgemaakt en wordt begraven, wordt hij volkomen onbruikbaar. Zo zijn ook Israël en Juda onbruikbaar geworden, nadat zij zich van de HEERE hebben losgemaakt om valse goden, de afgoden, te gaan dienen.

God heeft de gemeente, net als Israël, een hoge positie gegeven (1Pt 2:9). Moet van de massa van de gemeente, en dan vooral van hen die belijden op de grondslag van de gemeente te staan, niet worden gezegd wat hier van Juda en Jeruzalem wordt gezegd? Wat missen we veel als we niet luisteren naar de woorden van God en wat mist ook God dan veel.

Copyright information for DutKingComments