Jeremiah 15:18

Jeremia twijfelt aan de HEERE

Jeremia richt zich opnieuw tot de HEERE (Jr 15:15). Het wordt hem allemaal te veel. Hij vraagt de HEERE om aan hem te denken en naar hem om te zien. Hij kent toch zijn onschuld? Waarom moet hij dan zo lijden? Jeremia roept de HEERE op hem te wreken op zijn vervolgers, de mensen die hem het leven zo moeilijk maken. Laat de HEERE toch geduld met hem hebben, want omwille van Hem draagt hij smaad. Jeremia stort zijn hart uit voor de HEERE. Hij is gewend aan Zijn tegenwoordigheid en spreekt vertrouwelijk met Hem over zijn nood.

De woorden van de HEERE zijn hem tot voedsel (Jr 15:16). Zodra hij ze had gevonden – wat wil zeggen dat zijn hart ernaar uitging – en gehoord, heeft hij ze opgegeten, ze intens in zich opgenomen, in tegenstelling tot het volk dat Gods woorden heeft verworpen (Jr 8:9b). We kunnen ook denken aan de vondst van Gods Woord in de tempel tijdens de regering van Josia (2Kn 22:13; 2Kn 23:2).

Het eten van de woorden van God symboliseert het zich vereenzelvigen met de geopenbaarde waarheid van het Woord van God (Ez 3:1-3; Ez 2:8-10; Op 10:9). Jeremia is op en top profeet. Zijn grootste vreugde vindt hij in het Woord van God. Dat is zijn eten en drinken (vgl. Jh 4:34). Als hij Gods woorden hoort, wordt hij daar helemaal blij van in zijn hart. Hij luistert graag naar die woorden (Ps 19:11; Ps 119:103; 111), want ze komen uit de mond van Hem Die Zijn Naam over hem heeft uitgeroepen (Jr 14:9). Hij is de God van de legermachten, de Almachtige, ook voor Jeremia.

Als een grote tegenstelling tot de grote vreugde die hij in het Woord vindt, zegt hij dat hij niet in de kring van de spotters heeft gezeten (Jr 15:17; Ps 1:1-3). Hij heeft niet meegedaan met het platte plezier van mensen die met Gods Woord spotten. Hij heeft alleen gezeten, niet om in zijn eentje plezier te maken, maar omdat hij de hand van de HEERE zwaar op zich heeft voelen drukken en Zijn gramschap hem vanbinnen heeft gevuld.

Hij heeft ook niet in de gezindheid van de farizeeër zich in hoogmoed afgescheiden. Dat blijkt wel uit de vraag die hem kwelt waarom – de vierde ‘waaromvraag’ (Jr 12:1; Jr 14:9; 19) – hij altijd maar moet lijden, waarom er geen genezing komt (Jr 15:18). Is zijn roepen tot Hem dan tevergeefs? Luistert Hij niet? Is Hij dan toch een bedrieger, dat Hij wel belooft dat Hij er voor hem is en hem helpt, maar niet doet wat Hij zegt (vgl. Jb 6:15)?

Deze ‘waaromvraag’ is eigenlijk geen vraag, maar een aanklacht. Jeremia verwijt de HEERE dat Hij als een onbetrouwbare beek voor hem is, een beek die verkwikking belooft, maar niet geeft. Dit zijn de ‘waaromvragen’ van Job. Ook Mozes, Jozua en Habakuk hebben tot de HEERE hun twijfels over Zijn wegen uitgesproken, evenals de discipelen van de Heer (Nm 11:11; Jz 7:7; Hk 1:2-3; Mk 4:38).

Copyright information for DutKingComments