Jeremiah 2:24

Israëls zedeloosheid

De HEERE herinnert Zijn volk eraan dat Hij het juk van de slavernij waaronder ze hebben gezucht in Egypte, heeft verbroken (Jr 2:20). Hij heeft ook hun banden verbroken waarmee ze gevangen gehouden zijn. Zo heeft Hij hen bevrijd. Dat is echter niet om hen nu maar hun eigen weg te laten gaan, maar opdat ze Hem als Zijn volk zullen dienen. Het volk wil de HEERE echter niet dienen. Dat zeggen ze ook. Ze kiezen ervoor om de afgoden te gaan aanhangen en de hoer te spelen.

Ze zijn niet alleen tot echtbreuk gekomen, maar tot hoererij vervallen; ze zijn zich als een hoer gaan gedragen. Het juk van het huwelijk met de HEERE hebben ze verbroken, want dat is hun te zwaar, ze zijn het als slavernij gaan zien. Zo zien ook veel mensen vandaag het huwelijk. Ze willen vrij zijn en zich verbinden met wie ze maar willen. Bij die vrijheid past niet dat ze zich aan Gods inzettingen onderwerpen. Dat weigeren ze, zoals Israël dat hier weigert.

De HEERE heeft hen geplant als een edele wijnstok (Jr 2:21). Hij heeft er alle vertrouwen in gehad dat zij “een volkomen betrouwbare stek” zijn, dat wil zeggen een stek die rijkelijk vrucht zou voortbrengen, dat wil zeggen dat zij Zijn hart zouden verheugen. Die verwachting is terecht, want Hij heeft hen heel goed verzorgd (vgl. Js 5:1-7).

Maar het is heel anders gegaan. Ze zijn veranderd in het tegendeel. Ze zijn wilde ranken van “een uitheemse wijnstok” geworden (vgl. Dt 32:32). Dat wil zeggen dat ze er nu op uit zijn om anderen plezier te bezorgen in plaats van de HEERE. Hij spreekt het uit als een verbaasde vraag, hoe dat toch mogelijk is. Hoe is dat met ons? Willen wij een vreugde zijn voor het hart van God of zijn we er ook op uit om onszelf of anderen te behagen?

Ze hebben zich zo diep verdorven, dat het onmogelijk is zelf hun ongerechtigheid ongedaan te maken (Jr 2:22). Wat ze ook proberen om voor God aangenaam te zijn, het is tevergeefs. Alle mogelijke schoonmaakmiddelen die ze zouden gebruiken om hun ongerechtigheden af te wassen, bewerken geen reiniging voor Hem. Ze dienen alleen voor het zuiveren van de buitenkant, terwijl het innerlijk, waar de zonde huist, vuil blijft.

Hij zoekt waarheid in het binnenste en geen schone schijn aan de buitenkant. Alleen met de buitenkant bezig zijn neemt de “vlek” van hun “ongerechtigheid” niet van voor Zijn aangezicht weg. Slechts door berouw en bekering kan God hun zonden afwassen en vergeven, zodat Hij ze niet meer ziet (1Jh 1:9). Als ze zich niet bekeren, zal Hij de ‘vlek van hun ongerechtigheid’ van voor Zijn aangezicht moeten wegreinigen door het oordeel.

We kunnen “loog” en “zeep” vergelijken met allerlei heropvoeding programma’s en het aanleren van sociale vaardigheden om mensen te veranderen. Maar niets wat de mens bedenkt om hem tot een ‘maatschappelijk verantwoord’ gedrag te brengen, kan de mens vanbinnen veranderen. Alleen het bloed van Christus en het Woord van God reinigen van zonden.

Het volk blijft volhouden dat zij zich niet hebben verontreinigd (Jr 2:23; vgl. Sp 30:20). De brute, glasharde ontkenning is verbijsterend! Wat een liefde en geduld zien we bij de HEERE dat Hij nog iets te maken wil hebben met dergelijke mensen. Hij wijst hen op hun wegen, “zie uw weg in het dal”, die onloochenbaar aantonen dat ze zich zeer zeker hebben verontreinigd. Ze hebben bijvoorbeeld in het dal van Hinnom hun kinderen geofferd aan de Moloch (Jr 7:31). Hun eigen wegen veroordelen hen. Dan klinkt de oproep van de HEERE: “Erken wat u hebt gedaan.” Met erkennen begint de weg tot de zegen.

De HEERE vergelijkt hen weinig vleiend, maar treffend, met een rusteloos “heen en weer rennende, jonge vrouwtjeskameel”. Ze zijn als de ongetemde, “wilde ezelin” (Jr 2:24) die in wilde vrijheid leeft (vgl. Gn 16:12). In het volgen van haar drift om te paren is ze niet tegen te houden als ze in de buurt van een ezel is. “In haar maand” houdt verband met de vruchtbare periode van deze ezelin. We kunnen hier denken aan het woord “als de begeerte bevrucht is, baart zij zonde” met als gevolg de dood (Jk 1:15).

Zo zijn zij onstuitbaar in hun verlangen naar hoererij. Iemand die een hoer zoekt, hoeft daar geen moeite voor te doen, want hij vindt gemakkelijk in Gods volk wat hij zoekt (vgl. Sp 7:6-23). Het gaat hier om de drang van het volk om zijn behoudenis en bescherming te zoeken bij de volken om hen heen en de goden van die volken. Die volken willen hen graag inlijven om dit volk te plukken. Het kan niet anders dan de dood van Gods volk tot gevolg hebben.

Het volk is snel in het plegen van hoererij, zoals een man sneller kan lopen als hij zijn schoenen uitdoet (Jr 2:25). Ze hebben zich in hun dorst naar hoererij de schoenen van de voeten gelopen. Elke poging om een rem, verhindering, te zetten op de handelwijze van het volk, elke waarschuwing, is tevergeefs. Het volk wil die weg gaan. Er is een diep verlangen naar de vreemden. Ze is volledig verslaafd aan de hoererij.

Copyright information for DutKingComments