Jeremiah 22:19

De veroordeling van Jojakim

Jeremia spreekt het wee uit over iemand vanwege de ongebreidelde zucht naar luxe die deze persoon aan de dag legt en dat in een tijd van de grootste rampspoed (Jr 22:13). Verderop lezen we dat het Jojakim is (Jr 22:18). Het volk is verarmd (2Kn 23:35) en weinig in getal. Toch wil deze koning in weelde leven. Daarvoor pleegt hij onrecht en eist van zijn onderdanen wat hij nodig heeft voor zijn genotzuchtige leven.

Zijn onderdanen worden hier veelzeggend “zijn naaste” genoemd. Voor God zijn koning en onderdaan gelijk. Beiden zijn ze onderworpen aan Zijn wil en wet. Maar Jojakim denkt daar anders over. Hij laat zijn onderdanen voor zich werken, zonder dat hij hun daarvoor het verdiende loon betaalt. Door een dergelijke handelwijze roept hij het oordeel van de HEERE over zich af (Dt 24:14-15; Lv 19:13; Jk 5:1-6).

In zijn grootheidswaanzin zegt hij dat hij een huis voor zichzelf zal bouwen van grote afmetingen en met ruime bovenvertrekken (Jr 22:14). Alles moet hem dienen en hem aanzien geven. Het materiaal moet onverwoestbaar zijn en de kleuren moeten de aandacht trekken. Jeremia wijst hem er ironisch op hoe hij zijn koningschap uitoefent (Jr 22:15). Hij wil zeker koning zijn in het omgaan met cederhout en laten zien dat hij daar de beste in is?

Dan wijst hij hem op zijn Godvrezende vader Josia, maar zonder diens naam te noemen. Die heeft geen gebrek aan eten en drinken gehad, want hij heeft “recht en gerechtigheid” gedaan. Dit is wat God van de koning verwacht die over Zijn volk regeert. Als een herder moet zo iemand de kudde weiden en niet uitbuiten voor het voldoen aan zijn eigen begeerten. En kijk eens hoe het met Josia is gegaan: “Hem ging het toen goed!” Jojakim zou er goed aan doen dat voorbeeld te volgen.

Josia heeft zorg voor de sociaal zwakken gehad en is voor hun rechten opgekomen (Jr 22:16). Zijn handelwijze heeft niet alleen zegen voor hem zelf betekend, maar ook voor het hele volk. Daarom klinkt het nog eens, maar nu in algemene zin, met betrekking tot het hele volk: “Toen ging het goed!” De waardering van de HEERE volgt onmiddellijk als Hij vragenderwijze stelt dat wie zo handelt als Josia heeft gedaan, er blijk van geeft Hem te kennen. Het gaat niet om een loutere lippenbelijdenis, maar om een handelen naar Zijn wil.

Het vergt van een eenvoudige priester als Jeremia meer dan gewone moed om een hoogmoedige koning als Jojakim strak in de ogen te kijken en te verklaren: “Maar uw ogen en uw hart zijn op niets dan op winstbejag [uit]” (Jr 22:17). De man die in een positie van macht is, jaagt met zijn ogen en zijn hart alleen op winst. Zijn ogen volgen zijn hart.

Om het begeerde te bezitten schuwt hij het gebruik van geweld niet. Jeremia werpt hem ook zijn moorden, onderdrukken en uitbuiten voor de voeten. Deze koning gaat over lijken om te kunnen voldoen aan zijn teugelloze genotzucht. “Om [dat] te doen” is de korte verklaring van zijn egoïstische bezigheden. Regeren betekent voor hem overheersen en uitbuiten. Hij regeert als een tiran.

Zonder op iets van een antwoord van de koning te wachten deelt de HEERE Jojakim zijn einde mee (Jr 22:18). Evenals Sallum (Jr 22:11) wordt hij nog eens (Jr 22:15) nadrukkelijk verbonden aan zijn Godvrezende vader en zijn bevoorrechte en tevens verantwoordelijke positie van koning van Juda. Dat maakt het kwaad dat bij bedrijft zo groot en het oordeel zo rechtvaardig. Niet alleen Gods oordeel treft hem, ook het oordeel van zijn volk over hem is hard. Niemand zal een traan om hem laten.

Zijn dood zal een verademing zijn, want zijn regering is een schrikbewind. Niemand zal hem beklagen. Er worden twee categorieën genoemd van wie wordt gezegd dat zij geen rouw over hem zullen bedrijven. De eerste categorie is zijn familie. Niemand van zijn familie zal klagend over hem zeggen: “Ach mijn broer.” Ook voor zijn vrouw is geen medelijden. Niemand van de familieleden zal kermend tegen haar zeggen, uit medelijden dat haar man dood is: “Ach zuster!” Zijn onderdanen zijn de tweede categorie. Niemand van hen zal zeggen: “Ach mijn heer, of: Ach majesteit.”

Er rolt geen enkele traan van verdriet, noch bij zijn familie, noch bij zijn onderdanen. Bij de dood van Zedekia, die toch ook een goddeloze koning is, zal men in elk geval nog “ach heer” roepen (Jr 34:5), maar voor deze man bestaat geen enkel respect.

Hij zal niet alleen geen eervolle begrafenis krijgen, maar “een ezelsbegrafenis”, dat wil zeggen dat hij helemaal geen begrafenis zal krijgen (Jr 22:19). Dit is een enorme schande. Als een ezel in de stad sterft, wordt het dier weggesleept en buiten de poort geworpen. Met dezelfde verachting zal men het lijk van Jojakim handelen. Geen begrafenis hebben betekent niet verbonden zijn met de komst van de Messias. “Ver weg van de poorten van Jeruzalem” wil zeggen ver weg van het centrum van zegen voor de hele aarde.

Jojakim wordt door de HEERE opgeroepen, uitgedaagd, om de hoogten te beklimmen en om hulp te roepen (Jr 22:20). De Libanon en de Basan zijn hoge bergen. Als hij daar is, zal hij zien dat zij van wie hij zijn hulp verwacht, zijn gebroken. Alle verbonden met andere volken op wie hij heeft gesteund, baten niets. Volken die hij met liefde heeft benaderd en die hem voor loon hebben geholpen, zijn omgekomen.

De HEERE heeft wel tot hem gesproken (Jr 22:21). Dat heeft Hij gedaan, terwijl Jojakim zich in zorgeloze rust bevond. Hier zien we hoe gevaarlijk een dergelijke rust is. Hij is erin opgegaan zonder enige behoefte aan de HEERE, maar heeft Hem afgewezen. Heel bewust heeft hij tegen de HEERE gezegd dat hij niet wil luisteren. De HEERE kent hem en weet dat hij zo is van zijn jeugd af. Nooit heeft hij naar Zijn stem geluisterd. Hoe dramatisch hopeloos is de situatie van zo iemand.

Het oordeel komt ook over de valse herders van Jojakim (Jr 22:22). In plaats van voor het volk te zorgen hebben zij net als Jojakim het volk onderdrukt. Ze zullen zelf door wind geweid worden, dat is door een stormwind opgejaagd worden. Hierdoor zullen ze ervaren waar hun optreden als herder toe voert. En de minnaars, de volken waarop Jojakim heeft vertrouwd voor bescherming, zullen in gevangenschap gaan, zodat hun steun zal wegvallen. Ja, dan zal hij niets meer hebben dan alleen schaamte en schande. Dat is het resultaat van het door hem bedreven kwaad.

Met welhaast bijtende ironie houdt Jeremia Jojakim voor dat deze zich wel op de Libanon kan wanen, omdat hij in een huis woont dat gemaakt is van de ceders van de Libanon (Jr 22:23). Hij heeft zich daar genesteld als een adelaar, in de waan onaantastbaar te zijn (vgl. Hk 2:9). Maar dat zal dramatisch veranderen. De valse gerustheid en hoogmoedige trots zullen gebroken worden als de belegering en verwoesting werkelijkheid zullen worden.

Dan zal de man die zichzelf een hoge en luxueuze plaats heeft toebedeeld, ineenkrimpen vanwege de rampen die over hem zullen komen. Het contrast tussen zijn leven in luxe en welvaart en zijn leven onder de rampen die hem treffen, is beeldend. Niets van zijn weelde zal hem enige verlichting geven. Zo zal hij aan zijn einde komen.

Copyright information for DutKingComments