Jeremiah 25:1

Israël verwerpt de profetische dienst

In dit hoofdstuk gaan we terug naar de regering van Jojakim (Jr 25:1), want het vorige hoofdstuk gaat over de tijd van Zedekia. De profetieën van Jeremia 1-12 vinden plaats tijdens de regering van Josia. Daarna wordt er niet een speciale tijd genoemd en moeten we zien of het de tijd van Jojakim, Zedekia of Gedalia betreft. Hier zijn we in het vierde jaar van Jojakim dat tegelijk het eerste jaar van Nebukadnezar is (vgl. Jr 36:1; Jr 45:1; Jr 46:2). Met het eerste jaar van Nebukadnezar beginnen “[de] tijden van [de] volken” (Lk 21:24). Hij krijgt de wereldheerschappij. Hierna volgen nog drie andere rijken met wereldheerschappij, waarvan de beschrijving in Daniël 2 en Daniël 7 staat.

Sinds de tijd dat Jeremia is begonnen met profeteren is de politieke situatie sterk veranderd. Als hij begint, is Ninevé, de hoofdstad van het Assyrische rijk, verwoest door de aanvallen van Babel. Babel neemt dan toe in macht, maar Egypte heeft nog de heerschappij over Israël. Dat heeft niet lang meer geduurd. In de slag bij Karchemis heeft Babel Egypte verslagen (Jr 46:2) en de wereldmacht overgenomen en daarmee ook de macht over Israël. Dit is de strijd waarin Josia zich mengt, een strijd die hem niet aangaat en waarbij hij zijn leven verliest (2Kr 35:20-24).

Jeremia kan zich dan nog steeds vrij onder het volk bewegen en het tot onderwerping aan de koning van Babel oproepen (Jr 25:2). Dat wil het volk echter niet. Zijn boodschap brengt hij, omdat de HEERE tot hem spreekt (Jr 25:3). Vanaf het dertiende jaar van Josia tot nu heeft zijn boodschap geklonken. Dat is een periode van drieëntwintig jaar: negentien jaar onder Josia en vier jaar onder Jojakim. Hij is hier ongeveer op of net over de helft van de tijd van zijn dienst als profeet. Behalve Jeremia heeft de HEERE ook andere profeten gezonden, zoals Zefanja (Zf 1:1), maar het volk luistert niet. Ze zijn zelfs afkerig en geven geen enkel gehoor aan de oproepen van de profeten, ze negeren hen (Jr 25:4).

De boodschap is duidelijk. Ze moeten zich bekeren, ieder persoonlijk, van hun slechte weg en slechte daden (Jr 25:5). De beloften zijn ook duidelijk. Ze zullen altijd door in het land blijven wonen dat de HEERE hun en hun vaderen heeft gegeven. We zien hier het geduld van God. God houdt er niet van om te straffen. Hij zal alles doen om een mens tot bekering te brengen. Hij is “vroeg en laat” bezig om hen te bereiken, dat wil zeggen niet traag en niet mondjesmaat, maar van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, zolang een mens maar te bereiken is. Zo zet Hij Zich in om de redding van een mens – en in dit geval van Zijn volk – te zoeken. Pas als blijkt dat een mens – of Zijn volk – absoluut niet wil, brengt Hij het oordeel, omdat Hij niet anders kan.

De oproep heeft constant geklonken om geen andere goden achterna te gaan om die te dienen en zich ervoor neer te buigen (Jr 25:6). Hij heeft hun laten weten dat ze Hem tot toorn verwekken als ze zich buigen voor het werk van hun handen. Hij zal hun geen kwaad doen, als ze dat nalaten. De conclusie moet helaas zijn dat ze niet naar Hem hebben geluisterd en Hem integendeel tot toorn hebben verwekt door het werk van hun handen (Jr 25:7). Daarmee hebben ze zichzelf kwaad gedaan.

Copyright information for DutKingComments