Jeremiah 30:19

Herbouw van Jeruzalem

Er volgen heerlijke toezeggingen over het herstel van Gods volk. De HEERE spreekt over “de tenten van Jakob” en over zijn “woningen” (Jr 30:18). Het zijn de woonplaatsen in het land waar Hij Zijn volk in vrede zal laten wonen. Die woonplaatsen zijn nu nog verlaten omdat het volk uit het land is verdreven. Ook Jeruzalem, Zijn “stad”, Zijn woonplaats, zal herbouwd worden, evenals “het paleis”, de woonplaats van Zijn Koning. Alles krijgt zijn rechtmatige plaats. Er is ook een zekere opklimming te zien: tent, woning, stad, paleis.

Als Zijn volk weer in vrede in het land woont, zal het land vervuld zijn van dankzegging (Jr 30:19). Die zal uitgaan naar de HEERE en als een getuigenis worden waargenomen door de volken om hen heen. Het is het geluid van vrolijke mensen die talrijk zullen zijn. De volken om hen heen zullen tegen hen opzien en hen niet meer verachten.

Hun zonen zullen in trouw de HEERE dienen en het geheel, de gemeente van Israël, zal voor altijd voor Zijn aangezicht gevestigd zijn in het land (Jr 30:20). Ze zullen er nooit meer uit verwijderd worden. Wie het waagt nog een vinger naar hen uit te steken, zal door Hem bestraft worden.

We hebben in Jr 30:21 een van die mooie verwijzingen in het Oude Testament naar de Messias. In de eerste plaats zal de natie gezegend zijn met een Heerser van het eigen volk en niet van een vreemd volk. “Zijn Machtige”, dat is de Messias, zal “één van hem zijn” (vgl. Js 10:34; Js 11:1). Dit is een profetie die een sterke vertroosting betekent in het licht van de dreigende onderwerping van het volk aan een vreemde mogendheid. Hij is geen vreemde, zoals de vele vreemde heersers die over hen hebben geregeerd. Hij zal over hen als over ‘Mijn broeders’ spreken (vgl. Dt 17:15). Hij is hun Heerser, “de heerschappij rust op Zijn schouder” (Js 9:5), Hij, “Die een Heerser zal zijn in Israël” (Mi 5:1). Hij regeert.

Tevens is Hij Degene Die tot God nadert. Dat wijst op Zijn priesterlijke positie en bediening (vgl. Zc 6:13; Ps 110:4). Hij is de Koning-Priester, de ware Melchizedek. Hij is de Middelaar tussen God en Zijn volk. Deze Heerser heeft geen middelaar nodig. Hij is dan ook groter dan David en Salomo. Net als Melchizedek zal Hij een dubbele functie hebben. Geen mens kan zelf de dienst van het priesterschap op zich nemen (vgl. Hb 5:4). Het is in feite zelfs voor een koning gevaarlijk om dat te doen. We zien dat bij Jerobeam (1Kn 12:26-33; 1Kn 13:1-6) en Uzzia (2Kr 26:16-20).

Met het oog op het belang van de toegang tot God toont Jeremia in de laatste regels van Jr 30:21 door een retorische vraag aan dat het geen lichtvaardige zaak is om tot God te naderen. Tot God naderen wordt alleen toegestaan aan de priesters, die in het heilige dienen, terwijl op de grote Verzoendag alleen de hogepriester in het heilige der heiligen mag komen. De vraag houdt een ontkennend antwoord in. Maar als de ware David regeert, zal Israël in waarheid Gods volk zijn en kan God hen openlijk als Zijn volk erkennen (Jr 30:22).

Bij de vraag wie met zijn hart borg wordt om tot de HEERE te naderen, kunnen we denken aan de prijs die de Heer Jezus voor Zijn volk op het kruis heeft willen betalen. Daar heeft Hij Zijn hart als borg gesteld. Hij heeft Zijn ziel tot een schuldoffer gesteld (Js 53:10b) en de schuld betaald die wij niet konden betalen. Daar heeft de Goddelijke ruil plaatsgevonden: Hij onze zonden en wij Zijn zegen.

In Spreuken 17 lezen we dat iemand “een mens zonder verstand” is als hij zich borg stelt voor zijn naaste (Sp 17:18). Je weet immers maar nooit waarvoor je komt te staan. De schuld kan wel zo groot zijn, dat die onbetaalbaar is. Wat de Heer heeft gedaan, is niet ‘zonder verstand’. Hij wist namelijk volmaakt hoe hoog de prijs was en Hij wist dat Hij die kon betalen. Het herinnert ons aan de uitspraak in de brief aan Filémon waar de apostel Paulus als een waar navolger van de Heer Jezus zich tegenover Filémon als borg voor Onésimus aanbiedt (Fm 1:18).

Copyright information for DutKingComments