Jeremiah 32:6-16

Aanbod om een akker te kopen

Terwijl Jeremia gevangenzit omdat Zedekia zijn dienst niet meer wil horen, komt het woord van de HEERE tot hem (Jr 32:6). Een gevangenis is voor de HEERE geen verhindering om Zijn woord aan Zijn profeet door te geven. Hij vertelt Jeremia dat hij bezoek zal krijgen van zijn neef Hanameël (Jr 32:7). Zijn neef zal hem vragen zijn akker te kopen, omdat hij het recht van lossing heeft (Lv 25:23-28; Ru 4:1-6). De vijand heeft het hele land, inclusief Anathoth, al in bezit. Alleen Jeruzalem moet nog ingenomen worden. Dat de vijand Anathoth al in handen heeft, maakt het verzoek om het land te kopen opmerkelijk.

Zoals de HEERE heeft gezegd, gebeurt het. Hanameël komt bij Jeremia in zijn gevangenschap en doet hem het aanbod zijn akker te kopen (Jr 32:8). Hij vertelt erbij waar de akker ligt en waarom Jeremia de akker te koop wordt aangeboden. Jeremia erkent in wat er gebeurt de hand van de HEERE.

Dat is een opmerkelijke boodschap. Het is geen opdracht, want we lezen niet dat de HEERE tegen Jeremia zegt dat hij die akker moet kopen. Alle omstandigheden wijzen erop dat het kopen van een stuk land een dwaze investering is. De vijand ligt voor de stad en die wordt binnenkort verwoest. Anathoth is al in handen van de vijand. Jeremia zelf zit in de gevangenis. Wat moet je in zo’n situatie en met zo’n vooruitzicht nu met de aankoop van een stuk land?

Het is echter geen dwaze investering als je gelooft dat de HEERE herstel zal geven. Het is dan juist een getuigenis van het geloof. Jeremia heeft ook over dat herstel gesproken en niet alleen over de wegvoering en verwoesting. De simpele koop van een akker wordt door de omstandigheden een geloofsdaad.

Jeremia koopt een akker

Jeremia, die door het bezoek en het aanbod van zijn neef het woord van de HEERE herkent, koopt de akker (Jr 32:9). Hij betaalt de afgewogen prijs ervoor. Hoewel Jeremia gevangenzit, heeft hij blijkbaar wel een bepaalde vrijheid van handelen. Het bedrag is niet hoog. Dat zal te maken hebben met de situatie van dat moment.

De transactie wordt in een koopbrief vastgelegd die door Jeremia wordt ondertekend (Jr 32:10). Daarna verzegelt hij de brief en laat getuigen bevestigen dat hij het juiste bedrag heeft betaald. De koopakte bestaat uit twee brieven: een verzegelde brief en een open brief (Jr 32:11). De verzegelde brief geeft zekerheid, de open brief kan door iedereen worden ingezien om te bewijzen dat er geheel volgens afspraak is gehandeld.

De verzegeling is wettelijk geregeld. Jeremia geeft beide brieven aan Baruch. Alles gebeurt met de grootste openheid (Jr 32:12). Alles is doorzichtig en door iedereen waar te nemen. Er is geen enkele verdenking mogelijk dat er iets gebeurt met verborgen bedoelingen. Tegelijk ook is het een getuigenis van het geloof. Jeremia koopt een stuk land ook als bewijs van zijn vertrouwen in de HEERE dat Hij herstel zal geven.

Als Jeremia de brieven aan Baruch overhandigt, geeft hij er een opdracht bij (Jr 32:13). Baruch moet de verzegelde brief en de opengelaten brief in een aarden pot doen (Jr 32:14). Jeremia geeft hem die opdracht in de Naam van “de HEERE van de legermachten, de God van Israël”. De macht van God en dat Hij de God van Zijn volk is, zijn voor het geloof de garantie van Zijn beloften (vgl. Jr 27:4). Ze moeten in een aarden pot worden gedaan, om beide brieven lange tijd te bewaren en opdat ze na die lange tijd nog goed leesbaar zullen zijn. Als ze na lange tijd tevoorschijn worden gehaald, zal blijken dat de opengelaten brief en de verzegelde brief dezelfde inhoud hebben. De koop zal nog volledig van kracht zijn.

Dat ze tevoorschijn gehaald zullen worden, is zeker. De HEERE van de legermachten, de God van Israël zegt namelijk dat er een tijd komt dat er weer huizen en akkers en wijngaarden gekocht zullen worden in dit land (Jr 32:15). De koop van Jeremia is een koop in geloof. Hij doet in geloof wat straks voor het hele land mogelijk zal zijn.

Wat er met Jeremia gebeurt, is een beeld van wat met Christus gebeurt. Christus is niet alleen in de gevangenis geweest, maar heeft de akker, de wereld, met Zijn bloed gekocht (Op 5:1-13). We zien Hem de zegels met het eigendomsrecht op de wereld verbreken omdat Hij de rechtmatige Eigenaar is (Op 6:1-17). Dan komt Hij om Zijn erfenis op te eisen en alle gelovigen mogen daarbij zijn (Op 19:11-21).

Jeremia's twijfels en gebed

Als de koop is gesloten, wordt Jeremia door vertwijfeling overvallen en bidt hij tot de HEERE (Jr 32:16). Hij meldt zijn twijfels niet aan mensen, maar doet het enig juiste. Hij richt zich tot de Heere HEERE, Adonai Jahweh, dat is de soevereine Heerser (Adonai) en de God van het verbond met Zijn volk (Jahweh) (Jr 32:17). Hij denkt eraan Wie de HEERE is. Hij is de Schepper van hemel en aarde, die Hij door Zijn grote kracht en Zijn uitgestrekte arm heeft gemaakt. Voor die grote, almachtige Schepper is niets te wonderlijk. Die Schepper bewijst Zich zowel in goedertierenheid als in vergelding van ongerechtigheid aan de mensen (Jr 32:18). Ook in die handelingen bewijst Hij de “grote, machtige God” te zijn.

Die God is “groot van raad en machtig van daad”, juist in Zijn wegen met de mensen om daarbij aan ieder te geven wat hem toekomt als gevolg van zijn daden (Jr 32:19). Hij is geen onbewogen toeschouwer van alles wat de mensen doen. Vaak denken wij dat wel, maar dat komt door onze beperkte blik. Dat Hij begaan is met wat op aarde gebeurt en in het bijzonder met de Zijnen, heeft Hij laten zien in de tekenen en wonderen die Hij heeft verricht in Egypte, bij de bevrijding van Zijn volk daaruit (Jr 32:20). Hij heeft het ook laten zien in Israël en aan alle mensen op aarde, zoals dat op dat moment ook zichtbaar is geweest.

Met Zijn volk is Hij een speciale weg gegaan. Hij heeft Zich steeds aan Zijn volk bewezen als de God Die voor hen bezig is vanaf dat Hij hen uit Egypte heeft geleid (Jr 32:21). Hij heeft hen gebracht in het land dat Hij hun vaderen gezworen heeft hun te zullen geven, het goede land dat overvloeit van melk en honing (Jr 32:22). Kort vat Jeremia samen: “Ze kwamen en namen het in bezit” (Jr 32:23). Direct voegt hij eraan toe hoe ze zich daarin hebben gedragen. Ze hebben niet gedaan wat de HEERE heeft gezegd en daarom heeft Hij al dit onheil dat ze nu beleven over hen laten komen (Ne 9:22-35).

Jeremia richt met de uitroep “zie de belegeringsdammen!” de aandacht van de HEERE op de actuele situatie (Jr 32:24). Tegelijk rechtvaardigt hij de HEERE. Er gebeurt wat Hij heeft gezegd. De HEERE ziet het immers Zelf.

Dan komt zijn vertwijfelde vraag die steeds op de achtergrond speelt bij alles wat hij hiervoor over de HEERE en Zijn volk heeft gezegd. Hoe kan het toch, als de situatie zo hopeloos is door de ontrouw van het volk, dat hij een bepaalde akker heeft moeten kopen met getuigen daarbij (Jr 32:25)? De HEERE ziet toch wel dat die koop geen zin lijkt te hebben omdat de stad in handen van de Chaldeeën is gegeven?

Copyright information for DutKingComments