Jeremiah 38:7-13

Bevrijding van Jeremia

Dan verschijnt Ebed-Melech op het toneel (Jr 38:7) om het voor Jeremia op te nemen. Daarom horen we van deze man, van wie we anders nooit zouden hebben gehoord. We horen hier voor het eerst van hem en in het volgende hoofdstuk voor het laatst. Hij verschijnt in het uur van de grootste nood van Jeremia en van de grootste tegenstand vanuit het volk tegen de man van God. Ebed-Melech betekent ‘dienaar van de koning’. In hem wordt zichtbaar dat hij een dienaar van de allerhoogste Koning is.

Hij is een Cusjiet, een kleurling. In het hart van deze donker gekleurde vreemdeling brandt medelijden en medegevoel en leeft de overtuiging van de Goddelijke dienst van Jeremia. Dit ontbreekt allemaal volledig bij de vier beschuldigers die leiders van Gods volk zijn. God vindt deze dienaar bereid om Zijn profeet te bevrijden. Als Ebed-Melech hoort wat er met Jeremia is gebeurd, verlaat hij zijn werkterrein en gaat naar de koning (Jr 38:8), die in de Benjaminpoort is om recht te spreken.

Onverschrokken, maar met tact en wijsheid, spreekt hij tot de koning dat het slecht is wat de mannen met Jeremia hebben gedaan (Jr 38:9). Hij past ervoor op om de koning te beschuldigen, die toch de hoofdschuldige is. Hij wijst Zedekia erop dat het helemaal niet nodig is geweest om Jeremia in de put te werpen om hem te laten sterven, want als hij in de stad gevangen zou zijn gebleven, zou hij ook sterven. Het brood is immers op.

In zijn veranderlijke besluiteloosheid geeft Zedekia de Cusjiet Ebed-Melech bevel om dertig man mee te nemen en Jeremia uit de put omhoog te trekken (Jr 38:10). Hij zet Ebed-Melech ook tot spoed aan, want Jeremia moet worden bevrijd voordat hij sterft. De koning is zich er goed bewust van dat hij Jeremia aan de dood heeft overgeleverd. Misschien dat zijn geweten toch nog enigszins spreekt en dat hij nu de kans ziet om dat te sussen. Er is echter geen belijdenis van zijn zonde in de veroordeling van Jeremia, zelfs geen verontschuldiging van zijn zo onrechtvaardige overlevering van hem in de handen van zijn vorsten.

Hoe het ook zij, Ebed-Melech gaat direct aan het werk (Jr 38:11). Hij laat zich echter niet door zijn enthousiasme verleiden om direct naar de put te gaan. Hij beseft hoe Jeremia eraan toe is en wat hij nodig heeft om hem op de meest pijnloze manier uit de put met slijk omhoog te trekken. Jeremia zal daarin vastgezogen zitten. Dan zullen touwen onder zijn oksels zonder verzachtende doeken enorme pijn veroorzaken. Daarom gaat Ebed-Melech eerst “tot onder de schatkamer” om vandaar “versleten kleren en versleten lompen” mee te nemen, om die vervolgens met de touwen in de put naar beneden te laten zakken.

We kunnen het werk met de versleten kleren wel vergelijken met de beker water die aan vervolgden wordt gegeven in de Naam van de Heer (Mk 9:41). De Heer zal dat niet vergeten te belonen op de dag dat alles in het licht komt. Zo zal Hij niet vergeten Ebed-Melech te belonen voor wat hij heeft gedaan om de pijn van Jeremia te verzachten. Het is ook opmerkelijk met hoeveel nadruk over dit facet in de bevrijding van Jeremia wordt gesproken. Ook opmerkelijk is dat deze oude, waardeloze kleding helemaal van onder de schatkamer moet komen. Moeten we zo diep gaan om iemand enige verlichting van pijn te kunnen geven? Hoe belangrijk kan ook wat oud is, zijn.

Wat zal Jeremia hebben opgekeken, zowel letterlijk als figuurlijk, als daar boven over de rand van de put het donkere hoofd van Ebed-Melech verschijnt. Wat moet de stem van Ebed-Melech hem als muziek in de oren hebben geklonken. Het is de stem van een bevrijder met een boodschap van bevrijding met instructies voor die bevrijding. Ebed-Melech zegt tegen Jeremia dat hij de versleten kleren en lompen onder zijn oksels moet doen en daaronder de touwen (Jr 38:12). Jeremia doet gehoorzaam wat Ebed-Melech zegt.

Dan wordt Jeremia met de touwen uit de put omhooggetrokken (Jr 38:13). Niet alle dertig man van de koning zullen aan de touwen hebben getrokken, maar meerderen zullen wel geholpen hebben. Het is voor Ebed-Melech alleen niet te doen geweest. De andere soldaten zullen wel voor bescherming tijdens deze bevrijdingsoperatie hebben gezorgd. De tegenstanders kunnen immers zomaar opduiken.

Het gebruik van de versleten kleren en lompen houdt een praktische les in voor hen die anderen helpen die in nood zijn. Het gaat er niet alleen om dat de goede dingen worden gezegd, maar ze moeten ook op de juiste toon en op de juiste tijd worden gezegd. Iemand die in nood is, moet met zachtheid worden behandeld en niet met grofheid. Alleen goede bedoelingen zijn niet genoeg, er moet ook met wijsheid worden gehandeld.

Copyright information for DutKingComments