Jeremiah 48:13

De trotse voldaanheid van Moab

Israël is steeds in strijd verwikkeld geweest, op een kleine tijd onder de regering van Salomo na. Moab heeft nooit iets van zorgen of strijd gekend (Jr 48:11). Iemand die zorgeloos en in welvaart is opgegroeid, is als een verwend kind niet gewend aan tegenslagen. Zo’n persoon is ongenietbaar als hij niet op zijn wenken wordt bediend.

Moab is als wijn die niet is overgegoten van het ene in het andere vat. Door het overgieten wordt de wijn steeds zuiverder, want na het overgieten blijft de gezakte drab in het oude vat achter. Hoe vaker dit proces herhaald wordt, des te zuiverder wordt de wijn. Dat is met Moab niet gebeurd. Hij heeft zijn verdorven smaak behouden en zijn geur is als vanouds. Er is niets fris aan.

Dit is het kenmerk van mensen die alles hebben wat hun hart begeert en geen zorgen hebben gekend. De christen die geen beproevingen of worstelingen kent, zal geen toegewijd leven leiden, maar alleen met zijn aangename leven op aarde bezig zijn en daarvoor leven. Wie tot geloof in de Heer Jezus komt, moet “door vele verdrukkingen het koninkrijk van God … binnengaan” (Hd 14:22). Hij moet ook zichzelf leren kennen in de worsteling die in Romeinen 7 wordt beschreven. Dat zal tot een leven van volle overgave aan de Heer Jezus brengen.

De HEERE zegt tegen Moab dat het spoedig voorbij zal zijn met zijn leven in gemakzucht (Jr 48:12). Er zullen aftappers komen die hem al zijn welvaart en al zijn gemakken zullen ontnemen. Ze zullen worden leeggezogen. Daarna zullen ze zelf als kruiken waarin de wijn heeft gezeten, worden stukgeslagen. Ze hebben hun voorspoed aan hun god Kamos toegeschreven en zullen ervaren dat het alleen beschaming tot gevolg heeft. Laat ze maar kijken naar Israël dat ook op de afgod, het gouden kalf in Bethel, heeft vertrouwd (Jr 48:13; vgl. Am 3:14a). Israël is weggevoerd in de verstrooiing.

Als ze dat zien, hoe durven ze dan zo overmoedig te zeggen dat ze helden zijn, dappere mannen, die de strijd wel eens even zullen aangaan (Jr 48:14)? Het antwoord klinkt direct en is niet mis te verstaan (Jr 48:15). Er komt van al hun bravoure niets terecht. Hun wordt voorgesteld dat Moab is verwoest. Ironisch klinkt het dat ‘de helden’ wel uit hun steden zijn opgetrokken, maar dat ‘die keur van hun jongemannen’ wordt afgevoerd ter slachting. Van enige strijd is geen sprake. De loop van de strijd wordt niet bepaald door grootsprekende snoevers die pochen op hun kracht, maar door “de Koning” Wiens Naam HEERE van de legermachten is. Als Hij spreekt, wat heeft de nietige mens dan nog te melden? Wat Hij zegt, gebeurt, en dat alleen.

Daarom is de ondergang van Moab nabij; hij komt eraan en snel ook (Jr 48:16). De vijanden zijn de stammen uit het oosten (Ez 25:9-10). Het onheil dat over Moab komt, zal aanleiding zijn voor de omringende volken, allen die er bewondering voor hebben gehad, om een weeklacht aan te heffen (Jr 48:17). Zijn kracht en luister zijn verbroken. Geknakt ligt hij terneer. Het gebroken symbool van regering en gezag toont aan dat hun kracht en nationale glorie voorbij zijn.

Dibon en Aroër hebben ook tot de stam Ruben behoord (Jz 13:15-17) en zijn door Moab ingenomen. Dibon is een welvarende stad, maar de vijand komt eraan, de verdelger van Moab (Jr 48:18). Hij zal “de dochter van Dibon” dwingen uit die luister af te dalen. Ze zal zozeer vernederd worden, dat ze zelfs aan water gebrek zal hebben. De vesting, de sterkte waar ze zich veilige waant, wordt verwoest.

Aroër wordt opgeroepen aan de weg te gaan staan en uit te zien naar de vluchtelingen uit Dibon (Jr 48:19). Als “de inwoonster van Aroër” dan de lange stoet vluchtelingen ziet, de aftocht en vernedering van Dibon, zal dat vragen oproepen. Ze zal “hem … en haar”, mannen en vrouwen die op de vlucht zijn geslagen, vragen wat er toch is gebeurd. Als ze verstandig is, zal ze zich door wat ze te horen krijgt, laten waarschuwen en ook vluchten. De rampen die anderen overkomen, zijn een roepstem van God voor hen die het zien om zich tot Hem te keren.

Copyright information for DutKingComments