Jeremiah 7:16

Aanbidding van de koningin van de hemel

Na de duidelijke schildering van de totale ongehoorzaamheid van het volk heeft de HEERE een persoonlijk woord voor Jeremia dat Hij inleidt met de woorden “en u”. Jeremia krijgt van de HEERE te horen dat hij voor dit volk niet tot Hem moet bidden of roepen of voor hen bij Hem moet aandringen (Jr 7:16; vgl. Jr 11:14; Jr 14:11-12). Ze zijn zo hardnekkig, dat bidden geen zin heeft. Gods voornemen staat vast. Elk naderen tot God om voor dit volk te bidden is zinloos.

Het is de ware profeet niet te doen om de ondergang van het volk, maar om de redding ervan. De ware profeet zal dan ook naast zijn oordeelsprediking tot het volk tegelijk ook in voorbede Gods aangezicht zoeken ten gunste van datzelfde volk (Ex 32:10-11; Am 7:2-3; 5-6). Dat de HEERE tegen hem zegt dat hij niet bij Hem moet aandringen, laat wel sterk uitkomen hoe ernstig en aanhoudend de profeet heeft gebeden. De ware profeet is in de eerste plaats een voorbidder. Hoe kijken wij naar de christenheid waarover ook Gods oordeel komt? Maakt het ons tot voorbidders, dat er nog velen tot God zullen terugkeren?

De HEERE zegt tegen Jeremia dat hij maar eens moet kijken wat er gebeurt in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem, dat wil zeggen in heel Juda en heel Jeruzalem (Jr 7:17). Is Jeremia er dan blind voor? Zeker niet, maar de HEERE laat hem daardoor weten dat wat daar gebeurt, te erg, te verschrikkelijk is om daarvoor nog te bidden. Het laat ons de verhouding van de HEERE tot Jeremia zien. Hij betrekt hem in Zijn redenen om verdere voorbede te verbieden, zodat Jeremia het daarin met Hem eens zal zijn.

De HEERE vertelt Jeremia wat Hij ziet. Het hele gezin – kinderen, vaders en moeders – zet zich in om offers te brengen aan de afgoden, waarvan er een met name wordt genoemd: “De koningin van de hemel” (Jr 7:18). We vinden deze titel terug in de gruwelijke afgoderij van de rooms-katholieke kerk, die Maria ‘de koningin van de hemel’ noemt [http://www.heiligen.net/heiligen/08/22/08-22-0048-maria.php].

De kinderen worden eerst genoemd. Ze zijn oud genoeg om hout te sprokkelen en te dragen. Het is een groot kwaad van ouders om hun kinderen in te zetten bij de verering van hun afgoden. Hoever zijn ouders dan afgeweken van de opdracht om altijd en overal met hun kinderen te spreken over het Woord van God (Dt 6:6-7).

Als de kinderen thuiskomen, staan de vaders klaar om het gesprokkelde hout in brand te steken. Tegelijkertijd zijn de vrouwen bezig met het kneden van deeg om offerkoeken te maken. Daarnaast gieten ze ook nog plengoffers uit voor andere goden. Een plengoffer geeft vreugde aan. Ze verheugen zich in hun door demonen gestuurde aanbidding.

Hoe afschuwelijk moet dat voor de HEERE zijn! Wat wordt Hij hierdoor aan de kant gezet en getart. Hoe kan het anders dan dat wat zij doen, Hem tot toorn verwekt. En dat niet alleen, maar ze doen het ook tot hun eigen schande (Jr 7:19). Mensen die zondigen, doen zichzelf altijd schande aan. Zonde kan wel een tijdelijk genot geven, maar eindigt altijd in bitter, eindeloos lijden als er niet voortijdig door berouw en bekering met de zonde wordt gebroken.

Zonde tast alles aan, het hele gebied waar het gebeurt (Jr 7:20; vgl. Rm 8:20-22). Daarom moet over het geheel Gods onafwendbaar, zuiverend oordeel komen. God zal Zijn “toorn en grimmigheid” in volle hevigheid over alles uitgieten, zonder dat er een einde aan komt: ze “zullen branden en niet geblust worden”. Gods toorn over de zonde is voor ieder die in het offer van Zijn Zoon gelooft, tot een einde gekomen. Wie echter in zijn zonde sterft, op hem blijft de toorn van God tot in eeuwigheid (Jh 3:36).

Copyright information for DutKingComments