Job 13:15

Job zal zijn eigen zaak bij God bepleiten

Als de vrienden hun mond houden, zal hij spreken (Jb 13:13). Daarbij zal hij zich niet inhouden. Hij zal er voor God uitgooien wat hem dwars zit. De gevolgen daarvan kunnen hem niets schelen. Laat maar komen, wat komt. Als hij zegt "waarom ik mijn vlees tussen mijn tanden neem" (Jb 13:14), wil hij daarmee zeggen dat hij een risico neemt, want dat kun je niet lang volhouden. Hij stelt zijn “leven in de waagschaal”, dat is, hij zet zijn leven ervoor op het spel (vgl. Ri 12:3; 1Sm 19:5; 1Sm 28:21) om zijn gelijk bij God te krijgen. Hij zal spreken, al is het risico groot dat hij op grond van zijn eigen woorden verslonden wordt en omkomt.

In Jb 13:15 spreekt Job een schitterende paradox uit, een ogenschijnlijke tegenstrijdigheid, die alleen door het geloof kan worden begrepen. God slaat zijn leven aan stukken, maar toch houdt hij eraan vast dat God goed is. Er straalt hoop en Godsvertrouwen uit. Hij begrijpt niet waarom hij zo moet lijden. Laat God het hem maar zeggen, zelfs al zou dat tot gevolg hebben dat God hem moet doden. Maar zijn dood verandert zijn hoop op God niet. Hij zal zich voor God verdedigen. God is zijn Aanklager, zo voelt hij dat, maar tevens zijn Advocaat, Iemand Die het voor hem opneemt. Job verwacht zijn verlossing van Hem (Jb 13:16). Hij durft in Gods tegenwoordigheid te komen, iets wat voor een huichelaar niet mogelijk is. Job is dan ook geen huichelaar, zoals de vrienden bedekt van hem zeggen dat hij dat is.

In Jb 13:17 roept hij zijn vrienden opnieuw op naar hem te luisteren (Jb 13:6; 13). Hij heeft zijn zaak duidelijk uiteengezet. Of ze wat hij heeft gezegd, maar eens goed tot zich willen laten doordringen. Job waant zich in een rechtszaal waar hij als de beklaagde zijn rechtszaak uiteengezet heeft (Jb 13:18). Over de uitslag heeft hij geen enkele twijfel: hij is “rechtvaardig”, dat wil zeggen dat hij zichzelf ziet als van elke aanklacht vrijgesproken. Er is geen enkel bewijs geleverd dat hij heeft gezondigd. Alles wat de vrienden hebben gezegd, waarvan ze hem hebben beschuldigd, berust op niets meer dan op veronderstellingen. Zijn verdediging is overtuigend, zo oordeelt hij zelf.

De vraag van Job of er nog iemand is die een rechtszaak met hem durft te voeren, klinkt bijna uitdagend (Jb 13:19). Laat ze maar komen, de beschuldigers. Hij is er zeker van dat er niets tegen zijn verdediging is in te brengen. Er is geen enkele vrees dat God zijn aanklagers in het gelijk zal stellen, zozeer vertrouwt hij op de goede afloop. Hij heeft moeten spreken, hij heeft zich niet kunnen inhouden. Als hij zou hebben gezwegen, zou dat zijn dood hebben betekend. Hij kon niet verder leven zonder in te gaan op zoveel onterechte beschuldigingen. Zijn verdediging maakte hem het leven waard.

Copyright information for DutKingComments