Job 32:15

Waarom hij moet spreken

Job heeft niet tot Elihu gesproken en hem niet uitgedaagd zoals hij dat bij zijn drie vrienden heeft gedaan (Jb 32:14). Elihu reageert dan ook niet vanuit een persoonlijke geprikkeldheid, zoals de vrienden dat wel hebben gedaan. Job kan hem niet van partijdigheid beschuldigen. Elihu zal op een andere manier tot Job spreken, niet met ongegronde, heftige beschuldigingen, maar met de woorden van God.

De vrienden zien er “ontsteld” uit (Jb 32:15). Ze zien eruit als mensen die zich verwonderen over de verachtelijke afwijzing van hun zo goed bedoelde adviezen. Hun mond valt open van verbazing en ze kunnen geen woord meer uitbrengen. Ze zijn verslagen. Ze weten ook niets meer te zeggen. Ze hebben hun woorden van zich afgezet, want ze kunnen geen nieuwe meer bedenken. Vol vuur waren ze aan het uiten van hun opinie begonnen. Ze zouden Job wel eens overtuigen. Maar gaandeweg verdween het vuur uit hun toespraken tot ze uiteindelijk helemaal stilvielen.

Elihu heeft nog op een reactie gewacht, maar ze hebben zich niet meer laten horen (Jb 32:16). Gehuld in stilzwijgen staan ze daar. Ze kunnen niet meer gaan zitten, maar ook niet weggaan. Het lijken wel standbeelden, zonder kracht om zich te bewegen, als het ware verlamd door het besef van hun nederlaag.

Elihu heeft duidelijk aangetoond dat de vrienden tekortgeschoten zijn in hun benadering van Job. Dat maakt de weg voor hem vrij om op zijn beurt Job te antwoorden en zijn gevoelen, zijn mening, over hem te vertellen (Jb 32:17). Elihu zegt dat niet in hoogmoed en met minachting voor hun falen. Hij spreekt niet voor zijn beurt en spreekt pas als de anderen werkelijk niets meer kunnen zeggen.

Het is meer dat hij nu, omdat de anderen, de ouderen, helemaal uitgepraat zijn, de gelegenheid krijgt om zijn gedachten onder woorden te brengen. Het gesprek is helemaal vastgelopen en de deelnemers bevinden zich in een patstelling. Zijn optreden is niet voortijdig en ongepast, maar hoffelijk en met een juiste aanvoeling van de status van het gesprek of meer nog van de status van de stilte. Hij spreekt niet omdat hij zich wil laten gelden, maar uit ijver voor God.

Elihu ziet de ontstane stilte als een aanwijzing van God dat hij aan de beurt is om te vertellen wat hij op zijn hart heeft (Jb 32:18). En dat is niet gering, want hij is “vol woorden”. Dit is weer een aanwijzing dat hij in zelfbeheersing heeft gewacht tot het zijn beurt was om te spreken. Als het dan zijn beurt is, kan hij zich niet meer inhouden. Hij moet spreken, zozeer benauwt de geest in zijn binnenste hem. Hij voelt zich als iemand die zijn adem zolang heeft ingehouden, dat zijn longen op knappen staan.

Net als Jeremia en Paulus in bepaalde situaties niet konden zwijgen, kan ook hij nu niet zwijgen; hij voelt de noodzaak om te spreken als iets wat hem is opgelegd (Jr 4:19; Jr 20:9; 1Ko 9:16; Ps 39:3-4; 2Ko 5:14). Het is ook voor ons belangrijk ‘vol woorden’ te zijn om die op de juiste tijd en bij de juiste gelegenheid te spreken. Dat zal zo zijn wanneer “het Woord van Christus rijkelijk” in ons woont (Ko 3:16).

Elihu zegt dat zijn buik, waarmee zijn innerlijke gevoelens worden bedoeld, op barsten staat, zo groot is de druk die hij voelt (Jb 32:19). Hij vergelijkt het gevoel dat hij heeft met nieuwe leren zakken waar bijvoorbeeld wijn in wordt gedaan. Als de wijn gaat gisten, kan de druk op de zak zo groot worden, dat hij scheurt. Die druk ervaart Elihu in zijn innerlijk. Daarom moet hij spreken (Jb 32:20). Dan zal de inwendige druk verdwijnen en zal hij lucht krijgen. Door zijn lippen te openen kan hij Job antwoord geven. Het openen van zijn lippen verwijst naar het openen van de nieuwe leren zakken waardoor wordt voorkomen dat ze scheuren. Zo voorkomt het openen van zijn lippen dat hij innerlijk verscheurd wordt.

Wat Elihu in Jb 32:21 zegt, zegt hij niet tegen iemand in het bijzonder, maar is meer een hardop uitgesproken verzuchting. Hij wenst voor niemand partij te trekken en neemt zich ook voor dat niet te doen. Ook wil hij geen mens naar de mond praten om zo de gunst van die mens te winnen. Hij wil geen vleiende woorden spreken, maar spreken zonder aanzien des persoons. Zo handelt hij hetzelfde als God en als Paulus (Gl 1:10; Gl 2:6; Dt 1:17; Dt 10:17; Dt 16:19; 2Kr 19:7; 1Tm 5:21).

Hij kan ook helemaal niemand naar de mond praten omdat hij in gemeenschap met God leeft en is vervuld met respect voor zijn Maker (Jb 32:22). Dat bepaalt zijn spreken. Omdat God zijn Maker is, moet hij beantwoorden aan Gods doel met hem. God heeft hem gemaakt met de bedoeling Hem te vertegenwoordigen. Als hij dat niet doet, zo weet hij, zal God hem direct wegnemen. Dan zal Hij hem niet langer gebruiken. Elihu vreest God meer dan mensen. Daardoor heeft hij zoveel meer wijsheid dan de vrienden om Job verstandig te antwoorden.

Copyright information for DutKingComments