Job 36:19

De toepassing op Job

Elihu gaat nu de algemene beginselen van de regering van God die hij zojuist heeft beschreven, toepassen op Job. Door de rampen die over Job zijn gekomen, heeft God hem “weggelokt uit de mond van de benauwdheid” (Jb 36:16; vgl. Hs 2:13). God heeft hem alles afgenomen om hem te brengen naar “de ruimte waarin geen beklemming is”. Nu Job alles kwijt is, is God vrij om Zijn werk in Job te doen. Job is lichamelijk uitgeteerd, maar God stelt hem een gerecht op zijn tafel voor dat vol vet is. Misschien kunnen we hier denken aan een tafel in geestelijke zin. Een tafel symboliseert gemeenschap. God wil die gemeenschap met Job hebben, een volle gemeenschap.

Zover is Job nog niet (Jb 36:17). Hij is nog van iets anders “vol” en wel “van de rechtszaak van de goddeloze”. Die rechtszaak en het recht beheersen zijn gedachten, waardoor hij niet in staat is Gods stem te horen. Hij gedraagt zich op die manier als een goddeloze die ook niet naar de stem van God luistert. Elihu zegt niet dat Job een goddeloze is, maar waarschuwt hem dat hij zich niet zo moet gedragen.

Hij waarschuwt hem zich niet zó kwaad te maken, dat hij ertoe komt God te bespotten (Jb 36:18). Als hij niet inbindt, kan hij daartoe komen. Als hij zich daarin niet kan beheersen en dit kwaad begaat, zal zelfs een groot bedrag of geschenk de straf die dan zijn deel is, niet kunnen afwenden. Hij zal dan de gevolgen van zijn onbuigzaamheid moeten dragen.

Job moet niet menen dat zijn rijkdom hem tegenover God een bepaalde bescherming bood (Jb 36:19). Hij kan zijn rijkdom – terecht – als een bewijs van Gods goedheid hebben gezien. Hij heeft er ook nog eens hard voor gewerkt, en dat harde werken heeft God gezegend. Is hij daarbij toch enigszins op zijn rijkdom en kracht gaan vertrouwen? Heeft hij het soms als een verdienste van zichzelf gezien en niet zozeer als een gunst van God? Is de gedachte opgekomen dat God ook wel verplicht was hem zijn rijkdom te geven?

Nu hij alles kwijt is, is hij nog niet het vertrouwen in zichzelf kwijt. Omdat hij alles kwijt is en daarbij het gevoel heeft dat hij ook God kwijt is, verlangt hij naar de nacht (Jb 36:20). Daarmee bedoelt hij dat God hem maar moet wegnemen. Hij heeft dat verlangen daarnaar een keer geuit (Jb 7:15). Elihu zegt hem dat hij dat maar niet meer moet doen. Anders zal het hem vergaan als de volken die uit hun land worden verdreven en in ballingschap worden weggevoerd.

Laat Job ervoor oppassen dat hij niet zijn toevlucht tot onrecht neemt, hetzij dat hij het zelf begaat, hetzij dat hij zich aansluit bij hen die onrecht plegen (Jb 36:21). Het biedt misschien een perspectief om de ellende te vergeten, maar na verloop van tijd zal blijken hoezeer hij zich heeft vergist. Het is altijd een verkeerde keus om onze natuurlijke neigingen te volgen in plaats van ons te bekeren en te buigen voor God (Jb 36:16). En zo bevindt Job zich op een kruispunt. Welke keuze zal hij maken?

Copyright information for DutKingComments