Job 39:23

Nederlandse verzen (22-28)

Het paard

God gaat verder met het paard waarover Hij Zich weer in vraagvorm tot Job uitspreekt. Het paard is hier het strijdros. Het is het enige dier van alle dieren die God noemt dat in dienst van de mens staat en door hem gebruikt wordt. De eerder genoemde wilde dieren die trots van hun vrijheid en kracht genieten, zijn buiten de controle van Job. Maar zelfs een schepsel dat door de mens is getemd, kan een angstaanjagend gedrag vertonen waarvan we opgewonden kunnen raken. Het strijdros is zo’n schepsel. Kenmerkend is zijn onverschrokkenheid. Zonder enige angst rent het de vijand tegemoet.

Waar heeft het paard zijn kracht, waarmee het zich in de strijd stort, vandaan (Jb 39:22)? Heeft Job die hem gegeven? Nee, God heeft het paard zo toegerust. En wie heeft zijn nek met manen bekleed? Heeft Job dat gedaan? Nee, niet Job, maar God. De nek wordt wel verbonden met wilskracht. De wilskracht van het paard is versierd met een kleed van manen. Het geeft het rennende paard een indrukwekkende uitstraling.

Zijn nek met manen heeft ook een symbolische betekenis. Hals en nek zijn op veel plaatsen een beeld van de eigen wil (Dt 31:27; 2Kn 17:14; Ne 9:16; Jb 15:26; Ps 75:6; Jr 7:26). De bedekking met lang haar of een sluier spreekt ervan dat er een boven gesteld gezag wordt erkend (Gn 24:65; Nm 6:5; 1Ko 11:15). God heeft het paard zo geschapen, dat het zijn kracht niet voor zichzelf gebruikt, maar die ten dienste van zijn meester stelt.

Behalve rennen kan het paard ook over hindernissen heen springen (Jb 39:23). Het doet dat als een sprinkhaan. Het lijkt ook op een sprinkhaan (Op 9:7a; vgl. Jl 2:4). Sprinkhanen worden ook wel eens ‘kleine paarden’ genoemd. Als het paard zich in de strijd stort, laat het een gesnuif horen dat vol majesteit is en verschrikking om zich heen verspreidt.

Voordat het paard vooruitschiet, schraapt het met zijn voorpoot over de dalgrond, als het ware om zich af te zetten en dan uit de startblokken te schieten (Jb 39:24). Het heeft er plezier in om het strijdtoneel binnen te stormen. Het kent zijn kracht en minacht de vijand. Zo trekt het uit, “de wapens tegemoet”, zonder angst daarvoor omdat het vertrouwt op zijn kracht en daardoor zeker is van de overwinning.

Angst kent het niet, het lacht erom en spot ermee (Jb 39:25). Het wapengekletter ontstelt het niet, het raakt er niet door van slag of in de war. Van omkeren omdat de vijand het zwaard heeft getrokken, is geen sprake. Onverschrokken stormt het paard voort, zwaard of geen zwaard. Met ware doodsverachting gaat het op het zwaard af.

Terwijl het rent, klettert de pijlkoker die aan zijn lijf hangt tegen hem aan (Jb 39:26). Ook andere wapens die het draagt, kletteren, terwijl het in galop voort stuift. Als het in volle vaart is, is het alsof het de aarde verslindt, zo snel gaan de poten heen en weer. Wij spreken wel van ‘kilometers verslinden’ als we een lange afstand afleggen. Onder het galopperen trilt en briest het paard (Jb 39:27). Het is er als een pijl vandoor gegaan toen de bazuin klonk. Het was niet te houden.

Elke keer dat het paard de bazuinklank hoort, reageert het verheugd (Jb 39:28). Het voelt aan dat het binnenkort aan een strijd gaat deelnemen. Er is voor een oorlogspaard niets mooiers. Het ruikt de strijd van ver en het hoort ook al het tieren van de aanvoerders van de vijanden en het geschreeuw van de vijandelijke legers. Daar maalt het niet om. Het prikkelt het paard alleen maar meer om zich in de strijd te storten.

Copyright information for DutKingComments