Job 39:28

Nederlandse verzen (29-33)

De valk en de arend

De laatste twee dieren waarover God vragen aan Job stelt, zijn roofvogels: de valk en de arend. God wijst Job op het wonder van het instinct van de valk om te trekken. Heeft Job deze vogel het instinct gegeven om op een bepaalde tijd de vleugels uit te spreiden en naar het zuiden te vliegen (Jb 39:29)? Het trekinstinct is ook vandaag nog steeds een wonder waar de mens met verbazing naar kijkt. De navigatie van trekvogels is verbluffend. Ze weten precies waar ze heen moeten en welke route ze moeten volgen. Wie anders dan God heeft de trekvogels dit inzicht gegeven en met een dergelijk navigatiesysteem uitgerust?

Voor de arend – of waarschijnlijk beter: gier – geldt hetzelfde. Het verbazingwekkende zit bij de arend niet in een trekinstinct, maar in zijn vermogen om zich tot grote hoogte te verheffen en in de hoogte een nest te maken (Jb 39:30). Geeft Job de arend bevel om de hoogte in te vliegen en daar een nest te maken? Op die voor de mens ontoegankelijke hoogte woont en overnacht hij (Jb 39:31). Niemand kan hem daar bereiken of storen. Zijn woning op de punt van een rots biedt de veiligheid van een vesting.

Voor zijn voedselvoorziening kan hij op zijn fenomenale gezichtsvermogen vertrouwen (Jb 39:32). Zodra hij vanaf zijn plek in de hoogte in de verte een prooi ziet, schiet hij erop af. Met de prooi in zijn snavel keert hij terug naar zijn nest. Daar geeft hij zijn prooi aan zijn jongen die het bloed ervan slurpen (Jb 39:33). Zijn voedsel bestaat ook uit “dodelijk gewonden”, dieren die zozeer gewond zijn, dat ze geen kracht meer hebben om zichzelf in veiligheid te brengen. Het kan ook gaan om mensen die in een oorlog zo zwaar gewond zijn geraakt, dat ze op het slagveld op sterven liggen. De arend wacht het moment af dat hij zich er tegoed aan kan doen.

Copyright information for DutKingComments