Joel 1:8-12

Droefheid om verlies van een geliefde

Het volk wordt opgeroepen te weeklagen. Hun droefheid moet blijken uit het dragen van een rouwgewaad. De ellende die over Juda is gekomen en die tot droefheid moet leiden, wordt vergeleken met verdriet dat wordt veroorzaakt door het verbreken van een liefdesrelatie. De oorzaak van het verdriet stelt de profeet voor in het beeld van een rouwende bruid van wie de geliefde kort voor het huwelijk uit het leven is weggerukt. Hierin wordt zowel het onverwachte als het intens smartelijke getekend.

Het lot van Juda en Jeruzalem wordt vergeleken met het lot van een bruid die het zonder de gemeenschap met haar man moet stellen. Juda en Jeruzalem hebben door de noodsituatie ook geen gemeenschap meer met de HEERE, zoals die voorheen is beleefd in de offerdienst. De middelen om te offeren zijn het volk geschonken als een bewijs van hun trouw aan de HEERE. Omdat al hun hoop verbonden is met aardse zegeningen, kan het wegvallen daarvan niet anders dan grote smart tot gevolg hebben.

In algemene zin kunnen we hieraan de les verbinden dat wie alleen werkt voor het voedsel dat vergaat (Jh 6:27), bedrogen uitkomt met zijn werk. Alle aardse voorspoed kan zomaar wegvallen. In dat geval is het te hopen, net als hier bij Israël, dat dit smartelijke een droefheid bewerkt die in overeenstemming is met God en niet alleen een droefheid om de zegeningen die verloren zijn gegaan (2Ko 7:10).

Geen graanoffer en plengoffer

Het eerste gevolg van de vernieling van de oogst is, dat er geen graanoffer en pleng- of drankoffer meer in de tempel kunnen worden gebracht. Het lijkt erop dat de Judeeërs tot aan de ramp wel offers hebben gebracht, omdat het wegnemen ervan aan de sprinkhanen wordt toegeschreven. Dat kan betekenen dat het volk tot dat moment heeft voldaan aan zijn godsdienstige verplichtingen voor wat betreft het brengen van de voorgeschreven offers. Maar terwijl ze hun plichten aan God vervullen, maken ze tevens de maat van hun ongerechtigheid vol en komt Gods oordeel daarover. Een mens kan de uiterlijke handelingen die bij zijn godsdienst horen, uiterst nauwgezet verrichten zonder dat zijn hart erbij betrokken is.

Het wegvallen van de offers is een grote ramp. Graanoffer en pleng- of drankoffer worden genoemd omdat ze plantaardig zijn en dan ook direct door de sprinkhanenplaag getroffen zijn. Een beschrijving van het graanoffer kunnen we lezen in Leviticus 2. Zoals alle offers is ook het graanoffer een beeld van de Heer Jezus. Dierlijke offers zijn een beeld van het werk dat de Heer Jezus aan het kruis heeft gedaan. Het graanoffer is geen bloedig offer. Het spreekt dan ook van Hem als Mens op aarde, Die Zich in Zijn leven dat aan Zijn werk op het kruis is voorafgegaan, volkomen aan God heeft toegewijd. Het pleng- of drankoffer is een offer van wijn, die wordt uitgegoten over een ander offer, het hoofdoffer, heen (Nm 28:7; 14; vgl. Fp 2:17). Het spreekt van de vreugde – waarvan de wijn een beeld is – waarmee de Heer Jezus Zich aan God heeft geofferd.

De geestelijke betekenis is voor ons belangrijk. Het wegvallen van de genoemde offers betekent dat zich een situatie bij Gods volk kan voordoen waardoor het niet meer beseft Wie de Heer Jezus voor God is. Er is geen besef meer van de volkomen toewijding van de Heer Jezus aan God, zoals die in het graanoffer wordt voorgesteld. Ook wordt er niet meer aan gedacht, dat het Zijn vreugde was de wil van Zijn Vader te doen, zoals het pleng- of drank offer laat zien.

Het wil zeggen dat we niet meer aan God vertellen – dat is voor ons de betekenis van ‘offeren’ – hoe geweldig de Heer Jezus Hem heeft gediend en dat Hij dat altijd met blijdschap heeft gedaan. Er is geen gemeenschap meer met God. God, bij Wie alles gaat om Zijn Zoon – Wíe Hij is, wát Hij heeft gedaan en hóe Hij het heeft gedaan –, wordt tekortgedaan. Wat een groot verlies voor God. Wie God tekortdoet, doet ook zichzelf tekort. Wie de Heer Jezus niet als het ware Graanoffer en Pleng- of Drankoffer kent, weet ook niet meer dat zijn eigen leven een offerande mag zijn. Iemand die alleen voor zichzelf en zijn eigen genoegens leeft, weet niets van de toewijding aan God en de vreugde die dat geeft.

Priesters die zo’n houding van voor zichzelf leven bij Gods volk waarnemen, kunnen daar alleen maar om huilen. Priesters zijn mensen die eraan gewend zijn om in Gods tegenwoordigheid te zijn. Zij weten wat passend is, zij kennen Gods heiligheid, Zijn liefde en verlangens. Zij delen ook in Zijn verdriet en de pijn die de ontrouw van Zijn volk veroorzaakt.

In Israël zijn alleen de nakomelingen van Aäron priesters. In de gemeente zijn alle gelovigen priesters (1Pt 2:5). Toch is er wel een verschil tussen priester zijn en je als priester gedragen ofwel als priester dienst doen. Alleen gelovigen die echt in gemeenschap met God leven, zullen als priester dienst doen en zullen meevoelen met God. Zij weten wat Hem tekort wordt gedaan als Zijn volk slechts voor zichzelf leeft. In samenkomsten waar geestelijke offers worden gebracht, dat wil zeggen waar God wordt geëerd, zullen zij merken van welke aard en inhoud die offers zijn. Zij zullen merken of er offers gebracht worden die God eren, of dat het offers zijn waaruit alleen het eigen voordeel blijkt.

Alles is grote ellende

“Het veld” is het terrein waarop het gewas staat. Het laat de oogst zien, het resultaat van alle inspanning die eraan is voorafgegaan. Maar er is geen oogst binnen te halen, want er staat geen gewas op het veld. Met “de grond” wordt meer het terrein bedoeld waarvan je mag verwachten dat daarvan, nadat er geploegd en gezaaid is, ook geoogst zal worden. Maar alle bewerking van de grond is tevergeefs geweest. De aarde geeft de aanblik van een treurende. De woorden “opgedroogd” en “verkommerd” wijzen erop dat er naast een sprinkhanenplaag ook een droogte is (Jl 1:17).

“Koren”, “nieuwe wijn” en “olie” zijn de drie hoofdzegeningen van het land, die in het Oude Testament vaak samen worden genoemd (Nm 18:12; Dt 7:13; Hs 2:7). Wanneer deze worden weggenomen, is dat als gevolg van een Goddelijk strafgericht (Dt 28:51; Hg 1:11). Ze zullen weer aanwezig zijn als het volk zich heeft bekeerd (Jl 2:19; Ps 65:10). De drie producten – koren, nieuwe wijn en olie – staan achtereenvolgens voor versterking, vreugde en uitstraling (Ps 104:14-15).

Armen en rijken ontmoeten elkaar

De hier aangesproken groepen zijn degenen die het meest direct zijn aangetast in hun bestaanszekerheid. Tarwe en gerst zijn de belangrijkste granen waarvan brood wordt gebakken. We kunnen hierbij denken aan twee soorten mensen: rijk en arm. Gerstebrood is het brood voor de armen, terwijl de mensen die het beter hebben, tarwebrood kunnen kopen. Gerst wordt gebruikt als voedsel voor de paarden (1Kn 4:28) en als voedsel voor mensen als tarwe niet te krijgen of te betalen is.

Uit 2 Koningen 7 blijkt dat gerst de helft van tarwe kost (2Kn 7:1; 16). De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus, vermeldt in zijn boek De val van Jeruzalem bij de beschrijving van een van de belegeringen van Jeruzalem hetzelfde: ‘Veel rijken gaven hun hele vermogen voor een maat tarwe, armeren voor een maat gerst, waarna ze zich in een verborgen hoek van hun huis opsloten en het graan kneedden of ongemalen opaten.’

In Openbaring 6 is de prijs van gerst een derde van de prijs die voor tarwe betaald moet worden (Op 6:6). Maar als beide niet meer te krijgen zijn, maakt het niet uit of je rijk bent of arm. Arm en rijk ontmoeten elkaar in de ellende van de honger (Sp 22:2). Als beiden tot de erkenning komen dat ze schuld hebben aan de kastijding die God heeft moeten brengen omdat ze Hem niet als hun Maker hebben erkend, heeft Hij met die tucht Zijn doel bereikt.

Alle bomen zijn verdord

Niet alleen de landbouwers en wijngaardeniers zijn de dupe. Het hele volk, alle “mensenkinderen”, deelt in de ramp. De vijf boomsoorten vormen met de tarwe en gerst van Jl 1:11, een zevental. Daarmee wordt de totale omvang van de aangerichte verwoestingen aangegeven. Met de palmboom wordt de dadelpalm bedoeld. De vermelding dat “alle bomen” zijn verdord, nadat al een aantal bomen met name is genoemd, maakt het beeld van de troosteloosheid compleet.

Bomen zijn door God bij de schepping gegeven als een zegen voor de mens. Die mocht vrij van alle bomen eten, met uitzondering van de boom van de kennis van goed en kwaad (Gn 2:16-17). Voor de Jood, voor wie deze gewassen behoren tot de zegeningen van het land (Dt 8:6-10), is het wegnemen ervan een ramp en tevens een oordeel.

Behalve dat de genoemde bomen een economische waarde vertegenwoordigen, staan ze ook symbool voor geestelijk voedsel en verkwikking en voor vreugde en vrucht in het leven van de trouwe gelovige (Ps 92:13; Hl 2:3). De volle blijdschap die hun leven als volk van God had kunnen kenmerken, is beschaamd weggevlucht. Er is niets van over.

Copyright information for DutKingComments