John 1:19-28

Johannes getuigt wie hij niet is

Het getuigenis van Johannes was krachtig. Het bracht mensen in beweging. Door Johannes bewerkte God in de gedachten van de mensen een algemene verwachting van de Messias. Johannes was de onafhankelijke getuige die door God bewaard was tot het juiste moment om van Zijn Zoon te getuigen.

De Joden zijn in dit evangelie vanaf het begin de tegenstanders van de Heer en daardoor ook van Johannes. Uit Jh 1:24 blijkt dat het om farizeeën gaat. Zij sturen priesters en Levieten, mensen die in de tempel dienst doen, dus zeer godsdienstige mensen, naar Johannes om hem te vragen wie hij is. Het is geen oprechte vraag, maar een vraag die is ingegeven door bangheid voor hun positie.

Johannes kent de achtergrond van hun vraag. Ze willen weten of hij de Christus is. Hij spreekt dan ook niet over zichzelf, maar over Christus en zegt dat hij dat niet is. Als zij zijn afkomst hadden gekend, zouden ze hebben geweten dat hij nooit de Messias kon zijn. Hij stamde immers van Levi af, terwijl de Christus uit Juda moest komen.

De leidslieden zijn gedeeltelijk tevreden, maar nog niet helemaal. Gelukkig is hij de Christus niet, maar wie is hij dan wel? Ze vragen hem of hij dan Elia is. Daarop is zijn duidelijke antwoord dat hij dat niet is.

Zijn ontkenning lijkt in strijd met wat de Heer van hem zegt in Mattheüs 17 (Mt 17:11-12). De sleutel ligt in Mattheüs 11. Daar zegt de Heer van Johannes de doper: “En als u het wilt aannemen, hij is Elia die zou komen” (Mt 11:14). Dat wil zeggen dat in Johannes Elia kwam, maar alleen voor wie wilde aannemen waarvoor hij kwam. Als de ogen blind zijn voor de Messias, zijn ze het ook voor Zijn voorloper. Daarom zegt Johannes tegen deze mensen dat hij het niet is, want zij willen Christus niet aannemen.

Dan rest hun voor zover zij kunnen zien nog één mogelijkheid en dat is dat Johannes de aangekondigde profeet is (Dt 18:15-19). De antwoorden van Johannes worden steeds korter. Op de laatste vraag geeft hij het kortste antwoord: “Nee.” Het heeft geen zin zijn antwoord toe te lichten.

Getuigenis van Johannes over zichzelf

Ze weten nu wie Johannes niet is, maar wie is hij dan wel? Dat willen ze toch wel graag weten. Om terug te gaan en te moeten zeggen dat ze niet weten wie Johannes is, die toch zo’n grote invloed onder het volk heeft, dat kan niet. Dus gaan ze door met vragen wie hij is. Johannes beantwoordt hun vraag met een citaat uit de profeet Jesaja. Dat citaat kennen zij ongetwijfeld, maar de betekenis ervan dringt niet tot hen door.

Uit het citaat blijkt dat de Christus Jahweh is en dat Johannes niet meer dan een stem is. Johannes de evangelist benadrukt dat de mensen die Johannes de doper ondervragen “uit de farizeeën” gezonden zijn. De farizeeën zijn de grote tegenstanders van de Heer. Mensen die ‘uit de farizeeën’ zijn gezonden, zijn volkomen vreemd aan hen die uit God geboren zijn. ‘Uit de farizeeën’ of ‘uit God’, dat bepaalt het verschil in de waardering van Christus.

Getuigenis over de Heer Jezus

De ondervragers gaan voorbij aan het antwoord van Johannes dat hij de stem van een roepende is die op Christus wijst. Ze staren zich blind op zijn doop. Hoe kan hij dopen als hij niet een of andere officiële status bezit? Zijn ontkenning dat hij de Christus is, was al een hele opluchting. Zijn ontkenning dat hij Elia is, betekent voor hen dat hij dus niet de voorloper is die onmiddellijk aan het koninkrijk in kracht en majesteit over de aarde voorafgaat (Ml 4:5). En als hij ook niet de profeet is die is voorzegd, wat betekent zijn doop dan?

Hun vraag geeft Johannes de gelegenheid om het onderscheid tussen hem en Christus duidelijk te maken. Hijzelf doopt met water als het symbool van bekering en vergeving van zonden. De doop waarmee hij doopt, staat echter niet op zichzelf. Met zijn doop wijst hij op Hem Die Zich te midden van hen bevindt, maar Die zij niet kennen. Johannes zegt hun hoever Christus in heerlijkheid boven hem verheven is. Hij voelt zichzelf niet eens waard om de schoenriem van de Heer Jezus los te maken.

Dit getuigenis geeft Johannes in Bethanië, over de Jordaan. Het is niet het Bethanië waar Lazarus en Martha en Maria wonen, want dat ligt vlak bij Jeruzalem. Bethanië betekent ‘huis van ellende’. Deze plaats wordt hier nauw verbonden aan de Jordaan en de doop. De Jordaan spreekt van de dood en opstanding van de Heer Jezus en de doop spreekt van Zijn dood. Door Bethanië daarmee te verbinden mogen we er misschien aan denken dat ontkomen aan de ellende waarin de zonde een mens heeft gebracht, alleen mogelijk is door de dood en opstanding van Christus. De farizeeën vonden zichzelf niet ellendig en hadden daarom geen deel aan Christus.

Copyright information for DutKingComments