John 2:24

Jezus weet Zelf wat in de mens is

Hier komen we bij een nieuw deel van het evangelie, waarin het gaat om de mens en de toestand waarin hij verkeert. In het eerste deel van dit hoofdstuk (Jh 2:1-12) is in de verandering van water in wijn de vreugde van het koninkrijk voorgesteld. In het tweede deel van het hoofdstuk (Jh 2:13-17) is in de reiniging van de tempel de kracht van het koninkrijk voorgesteld, waarna in de Jh 2:18-22 het recht van de Heer op het koninkrijk is vastgesteld.

Nu moet nog worden vastgesteld wie met Hem het koninkrijk kunnen ingaan. De Joden nemen als vaststaand aan dat zij het koninkrijk zullen binnengaan. Maar de Heer Zelf vertrouwt Zich aan hen niet toe. Daarom volgt in Johannes 3 wat nodig is om in te kunnen gaan.

De Heer Jezus, Jahweh en Messias, is tijdens het Pascha in de door God uitverkoren stad. Het Pascha is het feest dat het meest Gods barmhartigheid tegenover Zijn volk toont. De vele lammeren die op die dag worden geslacht, hadden de Joden eraan moeten herinneren dat God een rechtvaardige Rechter is Die de zondaar moet oordelen, tenzij hij schuilt achter het bloed van het Paaslam. Nu staat het Lam van God voor hen, maar ze erkennen Hem niet. Wel zien ze dat Hij veel tekenen doet. Dat brengt velen ertoe in Zijn Naam te geloven.

Wat de uiterlijke omstandigheden betreft, lijkt alles ervoor klaar te zijn dat Christus door Zijn volk aangenomen zal worden. Er zijn immers velen die in Zijn Naam geloven. Het geloof is hier echter niet de innerlijke overtuiging van de waarheid van God die tot onderwerping aan God brengt. Het geloof van deze mensen is hun beoordeling over wat hun voldoening geeft, over wat zij als aangenaam ervaren. Hun geloof is gebaseerd op wat ze zien. Ze concluderen dat de Heer Jezus de Messias is, maar ze onderwerpen zich niet aan God en nemen Zijn getuigenis niet aan. De mens zit op de troon en oordeelt. Hun oordeel vloeit voort uit hun genegenheden.

Wat ons een gelukkig gevoel geeft, geloven we gemakkelijk. Maar we verzetten ons tegen en we verwerpen wat ons tot niets maakt en ons veroordeelt. Zolang Jezus kan worden gezien als de verbeteraar van de mensheid en de omstandigheden waarin de mens leeft, is er het snelste en warmste welkom. Hij is dan een aanvulling op een gemis in en van de mens. Die mens heeft veel goeds, maar mist nog net iets voor het optimale geluk. Als Jezus daarin wil voorzien, kan de mens zichzelf handhaven en zelfs schitteren. Maar hoe zal hij ontvangen wat hem tot niets maakt, wat hem geestelijk veroordeelt, wat hem de ernstige waarschuwing voorhoudt van het eeuwig oordeel en de poel van vuur? Dat haat hij en daarbij de Persoon om Wie het bij God gaat.

Christus vertrouwt Zich alleen toe aan wie verbroken is (Ps 51:19) en zich voor God in het stof buigt onder belijdenis van zonden. Dan is er sprake van bekering die door de genade van God is gewerkt. Het is ontnuchterend te lezen dat de Heer Zich niet toevertrouwt aan mensen die toch in Hem geloven. De oorzaak is dat we te maken hebben met Iemand Die wel vlees geworden is, maar Die tevens de alwetende God en de Rechter van levenden en doden is. Hij kent allen volmaakt. Niemand kan Hem iets voorspiegelen. Hij laat Zich niet door uiterlijke dingen leiden.

Hij weet wat hun geloof waard is en dat er geen sprake is van enig gevoel van zonde voor God of het inzien van de noodzaak van berouw en bekering. Niemand hoeft Hem iets te vertellen over de toestand waarin de mens is. Hij weet volmaakt wat er in de mens aanwezig is, wat de mens drijft. De oorzaak dat Hij Zich niet aan hen toevertrouwt, ligt in de onverbeterlijke boosheid van de mens en dat de mens dat niet inziet. De Zoon van God stelt in dit evangelie vanaf het begin de onverbeterlijke verdorvenheid van de mens vast, want God is niet in zijn gedachten, maar het eigen ik staat centraal.

Copyright information for DutKingComments