John 8:1-11

Inleiding

Met Johannes 8 begint een nieuw deel van dit evangelie, een tweede hoofddeel. Na de inleiding in Johannes 1-2 wordt het eerste hoofddeel gevormd door Johannes 3-7. Het kernwoord van dat deel is leven. Johannes 8-12 vormen het tweede hoofddeel met als kernwoord licht. Het derde hoofddeel hebben we in Johannes 13-17. Het kernwoord daarvan is liefde. Deze drie kernwoorden – leven, licht en liefde zijn door de Zoon van God tastbaar in deze wereld gebracht en vormen een enorm contrast met wat er in deze wereld heerst.

Hij is uit de wereld van het leven in de wereld van de dood gekomen, uit de wereld van het licht in de wereld van de duisternis en uit de wereld van de liefde in de wereld van de haat. De botsing van deze twee werelden speelt door alle hoofdstukken heen. Telkens zien we hoe onverenigbaar beide werelden zijn, wat zich bijzonder uit in de vijandschap van de godsdienstige leiders. Deze vijandschap voert tot een volledige verwerping van Hem Die door de Vader in de wereld is gezonden. In Johannes 8 blijkt dat uit de verwerping van het woord van de Zoon en in Johannes 9 blijkt dat uit de verwerping van Zijn werken. Zijn woorden en Zijn werken zijn de twee grote getuigenissen die Zijn oorsprong verklaren (Jh 15:22-24).

De Heer Jezus leert in de tempel

Terwijl iedereen naar zijn huis gaat (Jh 7:53), gaat de Heer Jezus naar de Olijfberg om daar de nacht door te brengen (Lk 21:37). De Olijfberg is om zo te zeggen Zijn ‘thuis’. Het is de plaats waar Hij de gemeenschap met Zijn Vader zoekt. Later zal Hij daarheen gaan om in Gethsémané Zijn Vader te smeken aangaande de drinkbeker (Lk 22:39). Weer later, na Zijn opstanding, zal Hij vandaar terugkeren tot de Vader (Hd 1:9; 12). Wanneer Hij in de toekomst vanuit de hemel terugkomt, zal de Olijfberg de plaats zijn waar Hij neerdaalt om vandaar opnieuw de aarde te bezoeken, maar dan in macht en majesteit (Hd 1:11; Zc 14:4).

Na de nacht in gemeenschap met de Vader te hebben doorgebracht gaat de Heer vroeg in de morgen verder met het doen van het werk dat Hij de Vader heeft zien doen. Hij gaat opnieuw in de tempel. Daar is Hij het aantrekkingspunt voor al het volk. Als zij tot Hem komen, gaat Hij zitten en geeft hun verder onderwijs aangaande de Vader. In Zijn dienst aan het volk is Hij onvermoeibaar (vgl. Lk 21:37-38).

Een overspelige vrouw bij de Heer gebracht

De leiders zijn ook onvermoeibaar in hun pogingen om de Heer Jezus de mond te snoeren. Zij komen net als het volk bij Hem, echter niet om van Hem te leren, maar om een valstrik voor Hem te spannen. Zoals altijd blijkt ook nu weer hun volkomen blindheid voor de heerlijkheid van de Zoon en Zijn alwetendheid. Ze voeren een vrouw met zich mee en brengen die bij Hem. De vrouw is op overspel betrapt en ze willen dat Hij als Rechter optreedt. Johannes merkt op dat zij haar in het midden plaatsen. Zij plaatsen als het ware de zonde in het midden.

Hun verdorvenheid blijkt behalve uit hun boze opzet, ook uit de wijze waarop zij de vrouw aanklagen. Ze spreken zonder enige afschuw over de zonde. Het is voor hen ‘een geval’ waarmee ze Christus in verlegenheid willen brengen. Ze besparen Hem de moeite om uit te zoeken of hun aanklacht juist is, want de vrouw is op heterdaad betrapt. Mogelijk is haar man thuisgekomen toen zij met een andere man in bed lag. Het kan ook zijn dat de spionnen van de leiders haar hebben aangegeven.

De aanklagers kennen de wet. Ze weten wat de wet van Mozes over dit soort gevallen zegt (Lv 20:10; Dt 17:7). Ze kunnen het juiste wetsartikel toepassen. Waarom dan Christus nog vragen? Omdat zij wel de genade en waarheid in Jezus Christus zien en horen, maar weigeren die aan te nemen, want zij willen niet inzien dat zij zondaars zijn. Zijn gepreek willen ze niet meer horen en Zijn invloed op de menigte is hun een doorn in het oog. Ze willen van Hem af.

Nu menen ze dat ze Hem met hun vraag in een situatie hebben gebracht waarin elk antwoord dat Hij zou geven hun aanleiding zou geven Hem als misleider te ontmaskeren. Als Hij haar veroordeelt, is Hij geen Heiland. Veroordelen kan de wet immers ook. Als Hij haar vrijlaat, veracht en verwerpt Hij de wet. De valstrik is knap bedacht en listig opgezet. Maar wat betekent de knapheid van de mens in de tegenwoordigheid van God Die het hart doorgrondt?

De Heer antwoordt niet direct op hun poging om Hem te verzoeken. Dat is niet omdat Hij tijd zou willen winnen, maar Hij wil dat het volle belang van de situatie tot hen zal doordringen. Hierdoor zullen ze, als Hij eenmaal zal antwoorden, geen enkele mogelijkheid meer hebben om te ontwijken aan wat Hij hun voorhoudt. Hij is volmaakt Meester van de situatie.

Hij bukt en schrijft met Zijn vinger op de grond. Het is dezelfde vinger die de geboden op de tafelen van de wet schreef met daarin het oordeel over Israël (Ex 31:18). Het is ook dezelfde vinger die op de muur het oordeel over Belsazar schreef (Dn 5:5). In beide gevallen schreef de vinger van God, want deze was het, op onuitwisbare wijze het onbuigzaam recht op een stenen ondergrond. Wat de Heer hier op de grond in het stof schrijft, weten we niet. Er is wel geopperd dat Hij daar de namen kan hebben geschreven van hen die Hem niet wilden (Jr 17:13).

Naar aanleiding van Zijn gebukte houding kunnen we naar twee kanten wel een toepassing maken. Enerzijds wil Hij de leiders leren dat een dergelijke gebeurtenis slechts op een juiste wijze kan worden behandeld in een nederige gezindheid, bereid om zich een te maken met een dergelijk kwaad. Anderzijds wil Hij de vrouw leren dat Hij niet rechtop staat om stenen op haar te werpen, maar dat Hij als de Nederige Zich buigt om haar te dienen door haar te overtuigen van haar zonde.

De harten van de aanklagers geopenbaard

De hardnekkige onverbeterlijkheid van de verdorven aanklagers komt tot volle rijpheid, doordat de Heer een tijdlang niet antwoordt. Ze blijven Hem maar vragen naar het antwoord op hun vraag om Rechter te zijn. Dan is Zijn tijd gekomen om antwoord te geven. Hij richt Zich op. Dat is een machtig gebeuren. We zien hier Zijn macht en Zijn rechten, maar Hij maakt daar nu geen gebruik van. Als God gaat staan, is dat indrukwekkend. Meerdere keren lezen we van Zijn opstaan om Zijn vijanden te oordelen (Ps 68:2; Js 14:22; Js 33:10).

Even indrukwekkend als Zijn opstaan is wat Hij zegt. Hij geeft geen juridisch antwoord, maar een moreel antwoord, dat meer een vraag is. Door dat antwoord wordt iedere aanwezige in Gods licht geplaatst. In dat licht wordt elke zonde openbaar, niet alleen de zonde van overspel. Met Zijn vraag richt Hij de schijnwerper van de waarheid op de huichelaars. Zijn licht schijnt en maakt elk hart openbaar. Hij is de Enige van dat gezelschap Die zonder zonde is. Hij is daarom de Enige Die een steen op haar kan werpen. Hij doet dat niet, want het is niet het uur van het oordeel, maar van de genade.

Nadat Hij is opgestaan en recht heeft gesproken, bukt Hij weer neer en schrijft verder op de grond. Hij neemt de laagste plaats in, terwijl Hij de grootste en heerlijkste van allen is. Weer geeft Hij daarmee gelegenheid aan Zijn tegenstanders om hun conclusies te trekken, maar nu nadat Hij hun een gevoelige, diepingrijpende les heeft gegeven. Zijn antwoord brengt hen in verlegenheid, terwijl zij erop uit zijn geweest om Hem in verlegenheid te brengen. Dat wordt bewerkt door de macht van Zijn woord dat hen in het licht plaatste. Wie kan in Zijn tegenwoordigheid standhouden zonder overtuigd te zijn van schuld?

Opmerkelijk genoeg gaan de oudsten als eersten naar huis. Zij hebben de meeste zonden gedaan en dat kunnen ze in Zijn tegenwoordigheid niet verbergen. Ook zij die minder erg of niet zoveel hebben gezondigd, gaan weg. Tegenover Hem Die dwars door hen heen kijkt, kunnen ze niets handhaven van hun boze motieven om Hem te verzoeken. Ze druipen allemaal af. Zo blijft er niemand over dan de Heer alleen, met de vrouw die in het midden stond.

De Heer en de overspelige vrouw

Weer richt de Heer Zich op, dit keer om de vrouw twee vragen te stellen. Hij vraagt waar haar beschuldigers zijn en of er niemand is die haar heeft veroordeeld. De vrouw geeft geen antwoord op de vraag waar haar beschuldigers zijn. Ze zijn wel allemaal weggegaan, maar ze is niet alleen. Ze staat nog in de tegenwoordigheid van Hem Die alles weet. Met de woorden “niemand, Heer” geeft ze wel antwoord op de tweede vraag. Dit is het enige woord dat we van de vrouw horen, maar het is genoeg om te laten zien dat er bij haar geloof in Hem aanwezig is.

Dan spreekt de Heer het bevrijdende woord dat ook Hij haar niet veroordeelt. Door eraan toe te voegen “ga heen, zondig voortaan niet meer”, maakt Hij duidelijk dat Hij de zonde niet licht neemt. Hij doet niet alsof ze niet heeft gezondigd. Ze heeft een zware zonde begaan, waarvoor ze terecht werd aangeklaagd. Ze heeft niets tot haar verdediging aangevoerd. Dat kon ze ook niet, want ze was op heterdaad betrapt. De Heer kan zeggen dat Hij haar niet veroordeelt omdat Hij het oordeel over die zonde voor de vrouw zal dragen. Zijn opdracht aan haar is, om nu een nieuw leven te beginnen, waarvoor Hij haar het leven en de kracht zal geven.

Copyright information for DutKingComments