Jonah 1:11-16

Wat moeten wij doen?

Ondanks het feit dat ze nu de oorzaak van de storm weten, wordt de zee hoe langer hoe onstuimiger. De wind gaat niet liggen, maar trekt nog meer aan. Er moet nog iets gebeuren. Het kan zijn dat de zonde wordt ontdekt die de oorzaak van onze problemen is. Maar er moet ook op de juiste manier mee worden gehandeld, anders wordt het toch nog hoe langer hoe erger.

Dat is hier ook het geval. Daarom gaan de zeelieden door met het onderzoek. Ze willen niet zelf een maatregel uitkiezen, beducht als ze zijn voor de God voor Wie Jona op de vlucht is. Ze zien in hem een schuldige, maar ook een boetvaardige. Hij moet maar aangeven wat er moet gebeuren.

Pak mij op en werp mij in de zee

Het is moedig van Jona dit voorstel te doen. Het is de taal van de boetvaardige. Zo iemand wenst zelf de straf te dragen, wat het hem ook mag kosten, en niet anderen die er onschuldig aan zijn. Hij zoekt geen verontschuldiging of verzachting. Zonder reserve neemt hij de schuld op zich en rechtvaardigt God in Zijn handelen. Hij erkent de hand van God in wat er gebeurt.

Jona spreekt hier als gelovige Israëliet, die de ernst van de gerechtigheid van de heilige God uit de wet en uit de geschiedenis van Zijn volk kent. Hij buigt zich onder het oordeel van God. Met zijn voorstel spreekt hij tegelijk zijn vertrouwen in God uit. Hij zegt met zijn voorstel zoveel als: ‘Lever mij maar uit aan God.’ Hij vertrouwt zich aan God toe als hij niet meer in het schip is, want daar hoort hij niet.

Jona is een zwakke, maar dan ook een heel zwakke afschaduwing van de Heer Jezus. De vernedering van Jona is het gevolg van zijn ongehoorzaamheid. De vernedering van de Heer is het gevolg van Zijn onberispelijke gehoorzaamheid. Christus bood Zichzelf in volmaakte gehoorzaamheid aan om voor anderen te sterven, opdat die zouden kunnen leven.

Iets dergelijks als bij Jona zien we in de houding van David na zijn zonde van de volkstelling (1Kr 21:17). De uitspraken van Jona en David waarin ze zichzelf aanbieden om te boeten, zijn mooi, maar het gevolg van eigen schuld. Wanneer de Heer Jezus zegt: “Zie, Ik kom … om Uw wil te doen, o God” (Hb 10:7), is dat om in volkomen vrijwilligheid Gods wil uit te voeren ten aanzien van volkomen verdorven zondaars.

Weerstand

Het aanbod van Jona om hem in de zee te werpen gaat de zeelieden te ver. Ze doen wat ze kunnen om deze maatregel niet te moeten nemen. Hoewel de zeelieden zien dat de toorn van God op Jona rust, schrikken ze ervoor terug de uitvoerders van het Goddelijk oordeel te zijn. Mogelijk zijn ze onder de indruk geraakt van wat Jona heeft verteld. Nog hebben ze te zeer de blik gericht op de man die voor hen staat. Hij is voor hen de vertegenwoordiger van de God over Wie hij heeft gesproken. Moeten ze hem nu in de zee werpen? Ze spannen al hun krachten in om dat te voorkomen.

De erkenning van Gods oordeel en daar ook naar handelen zijn twee zaken. Pas als een mens totaal aan het einde van zijn mogelijkheden is, zal hij zich ook buigen voor Gods oordeel. Dat moeten de zeelieden ook ervaren. Als ze zien dat ze niet met Jona, maar met de God van Jona te maken hebben, richten ze zich tot Hem.

Erkenning

In het handelen van de zeelieden komt een mooie karaktertrek naar voren, die tot beschaming van Jona is. Zij tonen namelijk meer zorg om het ene leven van Jona, dan Jona om het leven van de honderdduizenden in een hele stad (Jn 4:11). In hun belijdenis geven zij aan dat ze Gods recht op het leven erkennen. Hoewel ze niet in verbinding met God staan, kennen ze zichzelf niet het recht toe om Jona’s leven te nemen. Ze bidden om vergeving voor wat ze gaan doen.

Ze roepen tot de HEERE omdat ze van Jona hebben gehoord dat dit de Naam van de God van Jona is. Op deze wijze erkennen ze Zijn opperheerschappij. Ze belijden dat de HEERE handelt naar wat Hem behaagt: Hij heeft de storm gezonden en door het lot de schuldige aangewezen.

Daarin ligt ook berusting. God handelt nooit willekeurig. Hij handelt altijd naar Zijn welgevallen, naar het Hem behaagt. Daarin komt Zijn soevereiniteit tot uiting. Wie Hem vertrouwt, zal daarin de kracht vinden om zelf te handelen naar Zijn wil en Zijn handelen te aanvaarden.

Gehoorzaamheid en het resultaat

De schepelingen werpen Jona uit het schip, uit hun gezelschap, in de razende zee die als het ware om uitlevering van de overtreder roept, opdat er vrede en rust komt. Hoe Jona zich op dat moment gevoeld heeft, lezen we niet. We kunnen veronderstellen dat, waar hij vlucht voor zijn Meester, hij die Meester nu als Rechter gaat ontmoeten.

God spaart de zeelieden op grond van hun gebed en hun daad van gehoorzaamheid. In profetisch opzicht, als we in Jona het beeld van Israël zien, hebben we hier in beeld wat in Romeinen 11 staat, dat “hun [Israëls] verwerping de verzoening van de wereld is” (Rm 11:15a). Nadat Jona in de zee is geworpen, wordt de zee rustig. Na de verwerping van Israël, gaat de boodschap van behoudenis tot de volken.

Vrees en eerbied

Plotseling houdt de storm op. Na alles wat de zeelieden al hebben meegemaakt, maakt het hun indruk van de God van Jona nog groter. Er komt vrees en eerbied. Ze willen de HEERE iets aanbieden en brengen Hem daarom een offer. Ze getuigen daarmee dat Hij hun dank en bewondering waard is.

Hun dankbaarheid is niet alleen iets van het moment. Zij doen ook geloften met het oog op de toekomst. Ze zullen Hem nog meer geven als ze behouden aan land zijn gekomen.

Daarmee stijgen ze uit boven wat Jakob beloofde. Jakob stelde God voorwaarden. Als God Zich zou bewijzen als de God Die hem behouden thuis zou brengen, dan zou Jakob God als zijn God aanvaarden (Gn 28:20-21). Deze zeelieden doen geloften om Wie God voor hen is geweest en niet als een uitdaging aan God om Zichzelf te bewijzen door hen te behouden.

Copyright information for DutKingComments