Jude 17-20

Vermaningen en bemoedigingen

Jd 1:17. Judas heeft uitvoerig de kenmerken van de afvallige goddelozen beschreven. Met de woorden “maar u” richt hij zich weer tot de gelovigen. Evenals hij in Jd 1:3 heeft gedaan, spreekt hij hen weer met “geliefden” aan. Hij zegt hun dat het hen niet zou hoeven te verbazen dat er zulke mensen, als hij hiervoor heeft beschreven, onder hen zijn. Ze hoeven zich maar te herinneren wat “de apostelen van onze Heer Jezus Christus” hebben gezegd. Als ze dat ter harte nemen, zullen ze ervoor bewaard blijven zich met deze lieden in te laten of zich door hun spotternijen en goddeloze begeerten te laten beïnvloeden.

Je ziet dat Judas je verwijst naar de geïnspireerde Schriften, waarin opgetekend staat wat de apostelen hebben gezegd. Terug naar de Schrift en niet naar menselijke geschriften, hoe bijbelgetrouw die misschien ook zijn. In Handelingen 20 vind je waarschuwingen uit de mond van Paulus over het optreden van mensen voor wie Judas hier waarschuwt (Hd 20:29-30). Ook Petrus en Johannes schrijven over zulke lieden (2Pt 2:1; 2Pt 3:3; 1Jh 2:18-19).

Jd 1:18. Hun waarschuwende woorden komen erop neer “dat er in [het] laatst van de tijd spotters zouden zijn”. Die tijd is begonnen toen de Heer Jezus op aarde kwam en verworpen werd en zal duren tot Zijn wederkomst. Deze hele tijd wordt gekenmerkt – niet door een onderwerping van de wereld aan het evangelie, maar – door het optreden van spotters die doen waar ze zelf zin in hebben en die zich van God niets aantrekken. Hun hele leven staat in het teken van de bevrediging “van hun eigen goddeloze begeerten”.

Jd 1:19. De mensen over wie Judas spreekt, zijn onverbeterlijk. Omdat ze geen deel hebben aan wat de gelovigen bindt, vormen ze een eigen groep te midden van de gemeente. Ze zonderen zich af als de farizeeën en vormen een partij in de gemeente om daar hun verdorven werk uit te voeren. Ze voelen zich verheven boven de anderen die in hun ogen bekrompen en kleinzielig zijn en op wie zij minachtend neerkijken.

Het zijn “natuurlijke mensen”, dat wil zeggen mensen die door hun ziel, hun gevoelens, worden geleid en niet, zoals God het had bedoeld, door hun geest in verbinding met Hem. Ze hebben geen nieuw leven, maar zijn en blijven natuurlijke mensen die leven naar hun lusten. Elk spoor van leven uit God ontbreekt. Ze zijn niet wedergeboren en daarom zijn het mensen “die [de] Geest niet hebben”. Wat ze ook mogen beweren met het oog op hun christen-zijn, hun toestand is onmogelijk het werk van Gods Geest.

Hiermee eindigen de verzen die over de afval en de afvalligen handelen en waarin geen enkele lichtstraal van hoop op verbetering aanwezig is. Het oordeel zal in volle hevigheid over hen losbarsten bij de komst van de Heer Jezus met al de Zijnen.

Jd 1:20. Judas geeft nog een aantal bemoedigingen door. In de Jd 1:20-23 doet hij dat in de vorm van vermaningen en in de Jd 1:24-25 in de vorm van een lofprijzing. De vermaningen zijn zeven in getal, waarvan er vier op jou persoonlijk betrekking hebben en drie op je verhouding tot anderen.

De vermaningen worden opnieuw ingeleid met de woorden “maar u, geliefden”. Het markeert weer de tegenstelling met de categorie mensen van de vorige verzen. Dan komen de vermaningen:

1 Jd 1:20a. Er moet niet alleen voor het geloof gestreden worden (Jd 1:3), je moet ook op je “allerheiligst geloof” worden opgebouwd. Daar moet je zelf voor zorgen. Dat doe je door je met Gods Woord bezig te houden om de geloofswaarheid beter te leren kennen. De geloofswaarheid is het fundament waarop je met hart en ziel rust. De gezonde leer die door je hart wordt opgenomen, is voor je geestelijk welzijn onmisbaar. Het is een zaak van je hart.

2. Jd 1:20b. Naast de noodzaak van de opbouw in het geloof is er ook de noodzaak van het gebed “in (en niet ‘tot’!) [de] Heilige Geest”. Voor hen die de Geest niet hebben, is dit onmogelijk. Het is ook niet altijd de manier van bidden van iedere gelovige. Een gelovige kan formeel bidden, volgens een standaardpatroon, of een gebed waarin het eigen ‘ik’ centraal staat (Jk 4:3). Zulke gebeden bezitten geen kracht. Een gebed “in [de] Heilige Geest” is een gebed in de kracht van de Heilige Geest, waarin Hij samen met de geest van de gelovige aan God vraagt wat tot nut van Gods werk en tot verheerlijking van de Heer Jezus is.

3. Jd 1:21a. Bij de opbouw van jezelf op het allerheiligst geloof en het gebed in de Heilige Geest moet je nog voegen het jezelf bewaren “in [de] liefde van God”. Hierin ligt de opdracht om je bewust te blijven van Gods liefde. De liefde van God is de atmosfeer waarin je je bevindt. Het is jouw verantwoordelijkheid je dat bewust te zijn. Het is leven in de bewuste zekerheid dat niets je kan scheiden van de liefde van God (Rm 8:39).

Het is als met het schijnen van de zon. De zon schijnt altijd, maar er kan iets tussen jou en de zon komen, waardoor je niet meer in de zon staat en de warmte ervan niet voelt. Als er zonde en ongeloof bij je zijn, sluit je je af voor de stralen van Gods liefde voor jou. Zijn liefde is er wel, maar je kunt er op dat moment niet van genieten. Je hebt jezelf ervoor afgesloten. Niet alleen zonden hebben dat effect. Ook moeilijkheden in je leven kunnen je zo in beslag nemen, dat je de liefde van God vergeet. Het gaat erom dat je niet toelaat dat iets zich plaatst tussen jou en het besef van Gods liefde voor jou.

4. Jd 1:21b. Als vierde en laatste vermaning met het oog op jezelf zegt Judas dat je “de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus tot [het] eeuwige leven” moet verwachten. Het gaat hier om de tweede komst van Christus. Zijn eerste komst was ook een uiting van Gods barmhartigheid (Lk 1:72; 78). Nu Hij in het laatst van de tijd op het punt staat voor de tweede keer te komen, wordt je blik daarop gericht. Als Hij komt, kunnen de afvalligen geen onheil meer aanrichten. Hij neemt je dan weg uit de omstandigheden van ellende tot Zich om bij Hem het eeuwige leven in zijn volheid te genieten.

Jd 1:22. Nu komen nog drie vermaningen met het oog op anderen. Als je de vorige vier vermaningen ter harte neemt, zul je ernaar verlangen anderen te helpen die mogelijk in de strik van de binnengeslopen personen zijn gelopen of al min of meer door hen zijn beïnvloed.

De vertalingen van deze verzen zijn trouwens nogal verschillend. Als je over meerdere vertalingen beschikt, moet je ze maar eens vergelijken. Ik ga in mijn verklaring uit van de vertaling die mij het meest overtuigend lijkt.

1. De eerste categorie betreft de twijfelaars. Twijfelaars moeten worden ‘terechtgewezen’ – wat een betere vertaling lijkt dan ‘medelijden hebben met’ – omdat zij van hun twijfels strijdpunten maken. Je moet hen uit hun twijfels en discussies halen door hen te overtuigen van de vaste grondslag van Gods waarheid.

2. Jd 1:23a. “Anderen” zijn al wat meer onder de invloed van de binnengeslopen mensen gekomen. Je ziet dat ze de verkeerde weg opgaan, de weg naar het vuur. Denk aan de evolutietheorie, een vergif dat vanwege fraai klinkende zogenaamd wetenschappelijke argumenten door talloze argeloze jongeren wordt ingedronken. Ook bijbelkritiek valt daaronder. Daar is niet alleen terechtwijzing op zijn plaats, maar deze ‘anderen’ moeten met kracht uit de klauwen van deze lieden worden gerukt. Het krachtig gebed van een rechtvaardige is noodzakelijk om hen van hun dwaalweg te redden (Jk 5:16b-20).

3. Jd 1:23b. De derde groep is het verst gegaan. Als je een taak hebt ten opzichte van hen, zul je die moeten verrichten “in vrees”, dat is met vrees voor jezelf dat je niet door hen zult worden meegesleept. Je moet er zeer voor oppassen dat je je op geen enkele manier met hun onreinheid verbindt, zelfs niet met dat wat de uiterlijke schijn – voorgesteld door “het kleed dat door het vlees bevlekt is” – ervan heeft. In je pogingen hen te helpen loop je het gevaar dat je in verzoeking wordt gebracht om mee te doen met hun zondige manier van leven in plaats van afstand te bewaren.

Elke verbinding met het zondige leven moet worden weggedaan, al gaat het om dingen die op zichzelf niet zondig zijn. Je kunt bijvoorbeeld denken aan spullen die een ander op een zondige manier in bezit heeft gekregen, waardoor hij zijn zondige leven aangenaam maakte. Zo kreeg ik eens van iemand die zich wilde reinigen van zijn zonden uit dankbaarheid voor mijn hulp een apparaat voor mijn computer. Na een poosje bleek dat hij dit ding had gekocht met geleend geld. Hij had bij diverse instanties een forse schuld opgebouwd om in luxe te kunnen leven. Hij had mij dat ding zonder enige bijbedoeling gegeven, maar het was voor mij een ‘kleed dat door het vlees bevlekt’ was. Dat voelde hij zelf niet aan, toen hij het me gaf. Ik heb hem dit apparaat teruggegeven en gezegd dat hij het zelf moest verkopen om zijn schuld te verminderen.

Jd 1:24. Als je alles wat Judas heeft gezegd op je laat inwerken, kan zich een gevoel van machteloosheid van je meester maken. Wat is het dan geweldig mooi dat hij zijn brief besluit met je oog te richten op Hem “Die machtig is u te bewaren zonder dat u struikelt”. Hij bewaart je niet alleen onderweg voor struikelen, maar het is Zijn doel jou “onberispelijk voor Zijn heerlijkheid te stellen” en dat “met vreugdegejuich”. Dat doel zal worden bereikt en de vreugde zal door niets worden verstoord.

Jd 1:25. God bewaart ons en maakt ons volkomen omdat Hij “God onze Heiland” is. Hij is dat “door Jezus Christus”, zoals Hij alles door Zijn Zoon doet. Jezus Christus is ook “onze Heer”. Hij heeft alle gezag. Als je daaraan denkt en dat tot je laat doordringen, zul je Hem daarvoor verheerlijken. In deze gevaarlijke tijd is er toch altijd aanleiding om God te verheerlijken, of misschien wel juist vanwege die omstandigheden. Je zult Hem alles toewensen wat Judas hier noemt:

1. “heerlijkheid”, dat is alle voortreffelijkheid die van Hem zichtbaar is,

2. “majesteit”, dat is Zijn waardigheid en pracht boven alles,

3. “kracht”, dat is Zijn almacht, alle middelen die Hij heeft, alles wat Hem ter beschikking staat om al Zijn plannen uit te voeren en

4. “macht”, dat is Zijn persoonlijk recht en de innerlijke bekwaamheid om dat te doen.

Dit alles wordt Hem “vóór alle eeuwen” en ook door de tijden heen, zowel “nu” als “tot in alle eeuwigheid”, door al de Zijnen toegewenst.

Daarmee stemmen jij en ik van harte in en zeggen met Judas: “Amen”, zo is het, en niet anders.

Lees nog eens Judas 1:17-25.

Verwerking: Welke vermaningen en bemoedigingen vind je in dit gedeelte?

Copyright information for DutKingComments