Judges 12:3

De reactie van Jefta

Jefta reageert niet zoals Gideon, maar maakt hen verwijten. Op hem is het tweede deel van het eerste vers van Spreuken 15 van toepassing, zoals het eerste deel van dat vers op Gideon van toepassing is: “Een zacht antwoord keert woede af, maar een krenkend woord wekt toorn op” (Sp 15:1). Het is opvallend hoe vaak Jefta het woord ‘ik’ gebruikt in wat hij tegen de Efraïmieten zegt. Het ‘ik en mijn volk’, dat is Gilead, duidt op partijdig, sektarisch handelen. Hij heeft geen oog meer voor het hele volk van God. Jefta uit zich zo, omdat hij zich persoonlijk beledigd voelt.

Als het eigen ‘ik’ op de voorgrond komt te staan, is het gevolg een zoeken van eigen belang en opkomen voor eigen eer. Dat zijn de zaken die gevonden worden bij mensen die zich door de wet laten leiden. Wie een ijveraar voor de wet wil zijn, ontkomt er niet aan zichzelf belangrijk te vinden en zijn eigen eer te zoeken.

De wet is aan de mens gegeven opdat hij door het houden ervan toont dat hij naar de norm van God leeft. Maar er is niemand die de wet heeft gehouden of kan houden. Dat ligt niet aan de wet, maar aan de mens. Wie oprecht de wet wil houden, komt tot de ontdekking dat hij die niet kan houden. Zo iemand bevestigt het doel van de wet, die is gegeven om de mens te laten zien wie hij van nature is. Daarom staat er ook: “Maar wij weten dat de wet goed is als iemand haar wettig gebruikt, doordat hij dit weet dat [de] wet niet bestemd is voor een rechtvaardige, maar voor wettelozen en weerspannigen” enzovoort (1Tm 1:8-10). Door de wet leert de mens zijn zondigheid kennen. Dat zal hem tot Christus doen gaan bij Wie verlossing te vinden is door Zijn werk op het kruis.

Wie tot Christus zijn toevlucht heeft genomen, is vrij van de vloek van de wet. Er staat geschreven: “Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden (want er staat geschreven: ‘Vervloekt is ieder die aan een hout hangt’)” (Gl 3:13). Er staat zelfs dat ieder die gelooft helemaal niets meer met de wet te maken heeft: “Want Christus is [het] einde van [de] wet tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft” (Rm 10:4).

Wie als christen toch nog de wet wil houden, al is het alleen maar om die te doen uit dankbaarheid, stelt zich opnieuw onder de vloek ervan. De wet kan niets anders teweegbrengen. De wet kan niet anders dan veroordelen en de dood brengen omdat hij bestemd is voor de natuurlijke mens.

Als een gelovige (weer) de wet gaat houden, doet hij iets wat Paulus in zijn brief aan de Galaten scherp aan de kaak stelt. De gevolgen daarvan in de onderlinge omgang beschrijft hij zo: “Als u echter elkaar bijt en opeet, kijkt u dan uit dat u niet door elkaar verslonden wordt” (Gl 5:15), en: “Laten wij niet streven naar ijdele eer, terwijl wij elkaar tergen en afgunstig zijn op elkaar” (Gl 5:26).

Dit vinden we terug in het leven van Jefta en dat zullen we ook terugvinden in het leven van christenen die de wet als leefregel nemen. Als de eigen eer gekrenkt wordt en de leefregel is de wet, dan is de reactie er een van vergelding, van opkomen voor eigen eer. Het resultaat is, dat er geen vrucht voor God meer is. Efraïm betekent immers ‘vruchtbaar’.

Het voorgaande betekent niet dat de Efraïmieten te verontschuldigen zijn. Zij gedragen zich allerminst hun naam waardig. Zij zijn de aanstichters van de houding die Jefta aanneemt. Wat zou er echter veel bloedvergieten zijn voorkomen als Jefta anders had gereageerd. Wat zou er in plaatselijke gemeenten veel twist en tweedracht en geestelijke doodslag zijn voorkomen, als de eigen eer en het eigen belang opzij waren gezet en de broederliefde in praktijk was gebracht.

Copyright information for DutKingComments