Judges 5:2

Inleiding

Het lied dat Barak en Debora na de overwinning zingen, is een bijzonder en indrukwekkend lied. Het is ook een lang lied in vergelijking met de korte beschrijving van de strijd. Het is het enige lied in dit boek, er wordt verder niet gezongen. De inhoud van het lied past bij de toestand van die dagen. De doorgemaakte emoties komen erin tot uiting en de herinnering aan Gods daden blijft bewaard.

Maar het gaat niet alleen om het kijken naar het verleden, naar wat God heeft gedaan en hoe de verschillende personen en stammen zich hebben gedragen. Het is ook een lied waarin het geloof de toekomstige eindoverwinning ziet. Het put deze zekerheid uit wat God zojuist voor Zijn volk heeft bewerkt. In het leven van de gelovige is elke overwinning die hij behaalt een voorschot op de eindoverwinning. Hij mag in het geloof rekenen op de belofte: “De God nu van de vrede zal de satan spoedig onder uw voeten verpletteren” (Rm 16:20a). De eindzege staat vast. Elke geloofszege verwijst naar dat ogenblik en bemoedigt de gelovige in zijn vertrouwen op God.

In het eerste lied dat we in de Bijbel tegenkomen, het lied van Mozes (Ex 15:1), zien we iets dergelijks. We lezen daarin hoe het geloof van Mozes over de hele woestijnreis, die toen nog voor hen lag, heen ziet naar het beloofde land (Ex 15:13; 17). Dat bezingt hij en het hele volk stemt ermee in. Dit laatste is niet zo in het lied van Debora. We horen slechts twee stemmen. Het is mooi om te zien, hoe dit lied begint en eindigt met de HEERE (Ri 5:1-5; Ri 5:31).

Een indeling van dit lied kan helpen om de inhoud beter te begrijpen:

1. De HEERE wordt geprezen om Zijn tussenkomst (Ri 5:1-5).

2. Hoe het er in Israël uitzag tijdens de bezetting (Ri 5:6-8).

3. Oproep om te getuigen van de overwinning van de HEERE (Ri 5:9-11).

4. De rol van de afzonderlijke stammen (Ri 5:12-18).

5. Een beschrijving van de strijd (Ri 5:19-23).

6. Jaël wordt geroemd om haar daad (Ri 5:24-27).

7. De moeder van Sisera wacht tevergeefs (Ri 5:28-30).

8. Omkomen en opgaan (Ri 5:31).

1. De HEERE wordt geprezen

Ri 5:1 Zoals gezegd, wordt dit lied door slechts twee mensen gezongen, een vrouw van geloof en een man van geloof, terwijl toch het hele volk in de overwinning deelt. Toch is het een lied naar het hart van God. Het gaat in tijden van verval niet om het bijeenbrengen van een massa mensen om lofliederen te zingen. We mogen ons vandaag best afvragen of het organiseren van zogenaamde ‘praise-bijeenkomsten’, waarbij iedereen wordt uitgenodigd, voortkomt uit de werking van Gods Geest. Zingen kan ook een doel op zichzelf worden. Er is niets op tegen samen te zingen als daartoe aanleiding is. Als zulke bijeenkomsten echter worden gehouden om eenheid onder christenen te bewerken, dan wordt het zingen gebruikt voor een zaak die niet door de Bijbel wordt ondersteund.

Hoe ontstaat een loflied? Het wordt geboren in een hart dat een ervaring met God heeft opgedaan. God heeft Zich in zo’n leven op een speciale manier geopenbaard. Het gevolg daarvan is een loflied. Wie weet dat zijn zonden vergeven zijn, kan daarvan zingen. Dat kan samen met allen die ook de zekerheid van de vergeving van hun zonden hebben. Dat brengt bij elkaar; er is een gemeenschappelijke aanleiding om samen te zingen. Hoe zou je samen met ongelovigen tot eer van God kunnen zingen? Zij hebben immers geen ervaringen met God opgedaan?

De aanleiding voor het lied van Debora en Barak is wat God heeft gedaan met Jabin. In het vorige hoofdstuk staat: “Zo vernederde God op die dag Jabin” (Ri 4:23). In Ri 5:1 van ons hoofdstuk staat: “Toen zong Debora met Barak … op die dag.” Op dezelfde dag dat God Jabin vernederde, wordt er gezongen. Er wordt niet gewacht op een officiële gelegenheid. Het handelen van God ten gunste van Zijn volk wekt blijkbaar een spontane reactie in de vorm van een lied bij Debora en Barak op. Zo is elke vorm van bevrijding ook voor ons een directe aanleiding tot het zingen van een loflied. Tegen ons wordt zelfs gezegd dat wij door de Heer Jezus “voortdurend een lofoffer brengen aan God, dat is [de] vrucht van [de] lippen die Zijn Naam belijden” (Hb 13:15). Doen wij dat ook?

Ri 5:2 De vertaling van het eerste deel van dit vers schijnt niet eenvoudig te zijn. In een toelichting op dit vers schrijft iemand die Hebreeuws kent: ‘De openingszin is een van de duisterste zinnen van het lied. Er kan ook worden vertaald: “Toen de haarlokken lang groeiden in Israël.” Dat zou een verwijzing zijn naar een praktijk waarin men zijn haar niet liet knippen om een gelofte te vervullen (Nm 6:5; 18). Dit zou een toewijding aan de HEERE betekenen om deel te nemen aan een heilige oorlog. Deuteronomium 32:42 kan een verwijzing naar langharige soldaten betekenen, hoewel ‘leiders’ daar ook mogelijk is (Dt 32:42).’

Het lange haar ziet op toewijding en onderworpenheid. Van de vrouw staat dat het lange haar “een eer voor haar is, omdat het lange haar tot een sluier gegeven is” (1Ko 11:15). Het gaat in dat gedeelte over haar verhouding tot de man en hoe God die ziet. De vrouw kan in haar uiterlijk laten zien dat ze innerlijk een gezindheid van toewijding en onderdanigheid aan de man heeft. De vrouw kan in het dragen van lang haar laten zien dat ze instemt met wat God van haar vraagt in haar relatie tot de man. Zij geeft haar eigen wil prijs en neemt een positie van onderdanigheid in. Deze algemene gedachte over het lange haar is ook van toepassing op teksten in het Oude Testament waar het lange haar wordt genoemd.

Als we kijken naar de andere vertaling, waarin over leiders wordt gesproken, dan lijkt dat een totaal ander aspect te belichten. Toch is dat niet zo. Als leiders weer gaan functioneren zoals van hen mag worden verwacht en zij opnieuw hun verantwoordelijkheden op zich nemen, dan kunnen ze pas goed als echte leiders functioneren, als zij zich toewijden aan God en zich bewust zijn van hun onderworpenheid aan Hem. Het resultaat daarvan is dat het volk zich vrijwillig aanbiedt. Er wordt geen bevel uitgevaardigd, maar er wordt een voorbeeld gesteld. Goed voorbeeld doet goed volgen. Als de verhoudingen in het volk van God weer zo gaan werken, is dat een reden om de HEERE te prijzen.

Doet het niet weldadig aan als in een geloofsgemeenschap op een bijbelse manier leiding wordt gegeven door leiders die niet door mensen, maar door God zijn aangesteld? Over zulke personen spreekt Paulus als hij zegt: “Past op uzelf en op de hele kudde, waarin de Heilige Geest u als opzieners heeft gesteld” (Hd 20:28a). Is het resultaat van hun optreden niet dat anderen zich vrijwillig aanbieden om iets voor de Heer te doen? Hebben wij daar oog voor en wat is onze reactie?

Ri 5:3 De trouw van de leiders en de gewilligheid van het volk brengen bij Debora een lied tot eer van de HEERE tot uiting. Tegelijk is dit lied een getuigenis voor andere hoogwaardigheidsbekleders. Koningen en andere machthebbers worden opgeroepen te luisteren naar wat zij gaat zingen. Ze kunnen daarvan veel leren. Machthebbers die rekening willen houden met de wil van God, worden door Debora in haar lied bemoedigd. Wie echter geen rekening met Gods wil houdt, krijgt in ditzelfde lied duidelijke waarschuwingen te horen.

Als we bedenken dat wij, dat wil zeggen de gelovigen van de gemeente, ook koningen worden genoemd (1Pt 2:9; Op 5:10a), dan heeft haar lied ook ons het nodige te zeggen. Laten wij onze oren goed openzetten en de inhoud van dit lied goed in ons opnemen.

Ri 5:4-5 In deze verzen gaat alle aandacht naar de HEERE Zelf en wat Hij in het verleden heeft gedaan. Hij wordt hier beschreven als een zichtbare verschijning. Zo wordt God ook beschreven in Psalm 68, waar Hij eveneens wordt bezongen als de Verlosser van Zijn volk (Ps 68:8-9). Debora vergelijkt het optreden van God ten gunste van Zijn volk in het vorige hoofdstuk met Zijn optreden in het begin van Israëls geschiedenis.

Ze ziet Hem uittrekken met een majesteit die de tegenstanders verlamt. Groot en indrukwekkend is de majesteit van deze Held. Ook Habakuk geeft een levendige beschrijving van Gods optreden voor Zijn volk in het verleden (Hk 3:3-15). Veel van Gods handelen in het heden wordt verklaard als we kijken naar Zijn optreden in vroeger tijden.

Seïr is een naam voor de bergen waar de nakomelingen van Ezau, de Edomieten, wonen. Zij hebben de Israëlieten vijandig behandeld toen die vroegen door hun land te mogen trekken (Nm 20:14-21; Dt 2:1-8). De Israëlieten mochten met Edom geen oorlog voeren en moesten om hun land heen trekken.

In het lied van Debora horen wij hoe God Zelf in verhevenheid voor Zijn volk is uitgetrokken. Bergen zijn in de Bijbel vaak een beeld van grote aardse machten, maar zij wankelen tegenover de grootheid van God. Ze houden voor Hem geen stand. De Sinaï, de berg waar God aan Zijn volk de wet heeft gegeven, ondergaat eenzelfde indruk (Hb 12:18-21). Het feit dat God Israël heeft uitgekozen om Zijn volk te zijn, neemt niet weg dat Hij ook voor hen een indrukwekkende verschijning blijft.

Hoewel wij als gelovigen die tot de gemeente behoren niet in een verbondsbetrekking tot God staan en Hem onze Vader mogen noemen, staat ook voor ons geschreven: “Immers, onze God is een verterend vuur” (Hb 12:29). Dit hoeft ons geen angst aan te jagen, maar het zal onze eerbied en ontzag voor Hem doen toenemen. Tegelijk is het een bemoediging te mogen weten dat deze God onze God is. Hij trekt voor ons uit in de strijd tegen de vijand. Welke vijand zal dan kunnen standhouden?

Copyright information for DutKingComments