Judges 6:11-24

Gideon

De Engel van de HEERE – dat is de Heer Jezus, zoals we eerder hebben gezien – komt bij Gideon op bezoek. Gideon is druk bezig met de opbrengst van het land. Die wil hij niet in handen van de Midianieten laten vallen, maar er zelf van genieten.

De betekenis van de namen in dit vers geeft ons een indruk van de geestesgesteldheid van Gideon. Ofra betekent ‘stof’. Iemand die zich de schande van Gods volk, dat het onderworpen is aan de wereld, echt bewust is, zal zich in het stof bevinden. Daar is geen roemen op een bepaalde positie, maar nederigheid. Joas betekent ‘de HEERE is ondersteuning’. Iemand die de zwakheid en hopeloosheid kent van de situatie waarin Gods volk verkeert, zal zijn steun zoeken en vinden in de Heer.

Bij de naam Abiëzer, dat ‘mijn vader is hulp’ betekent, kunnen we aan hetzelfde denken, terwijl de gedachte aan een relatie eraan wordt toegevoegd. Wij mogen God kennen als Vader. Gideon betekent ‘neerhouwer’. Alles wat zichzelf verhoogt, moet worden neergehouwen. Straks zal hij die naam openlijk eer aandoen. Nu doet hij die naam eer aan door zichzelf in het stof (Ofra) neer te werpen.

Bij Ofra staat een eik. Het woord eik betekent letterlijk ‘een sterke boom’. Als we nu die twee, eik en Ofra, combineren, zien we een samengaan van kracht en zwakheid naar voren komen. We zullen in de geschiedenis van Gideon zien hoe de kracht van God in de zwakheid van Gideon werkzaam is.

Gideon is bezig met het dorsen van tarwe in de wijnpers, een ongebruikelijke plaats. De wijnpers is leeg, dat wil zeggen dat er geen vreugde is. Wijn is een beeld van de vreugde (Ri 9:13). De wijnpers stelt ook oordeel voor (Js 63:2-3). In dagen van twist en strijd, als Midian de overhand heeft, kunnen we alleen wat voedsel krijgen bij de wijnpers, dat is in de erkenning van het oordeel dat God over ons heeft moeten brengen.

Wie werkelijk buigt onder dit oordeel, mag kijken naar het kruis. Dat is uiteindelijk de plaats waar het oordeel van God over onze ontrouw is voltrokken aan de Heer Jezus. Voor het geloof is daar altijd voedsel en daar alleen zijn we veilig voor ‘Midian’, de geest van twist, want die kan bij het kruis niet bestaan.

Gideon stelt een beginsel voor. In hem zien we een geest of gezindheid die het volk kan bevrijden van twist en strijd. Hij is onbewust bezig zichzelf voor te bereiden om de bevrijder van het volk te worden. Wie bezig is met de Heer Jezus en Zijn werk op het kruis zoals dat in het Woord van God wordt verteld, kan op een bepaald moment door God worden gebruikt om een leider, herder, oudste, bevrijder te zijn.

De HEERE is met u

Gideon zal verschrikt hebben opgekeken als hij plotseling een stem hoort die tegen hem zegt: “De HEERE is met u.” Toch wordt hij niet bang. Dat wordt hij pas in Ri 6:22 als het tot hem doordringt Wie hij op bezoek heeft. En wat te denken van “u, strijdbare held”? Van strijdbaarheid is op het eerste gezicht niets te zien bij deze man die zich verbergt voor de vijand. Maar voor God telt dat Gideon vastbesloten is om zichzelf van voedsel te voorzien. Ondanks de overmacht van de vijand, ondanks de angst bij de Israëlieten, is hier een man die bezig is met de vrucht van het land. De persoonlijke trouw, in een tijd waarin iedereen het erbij laat zitten, staat hier op de voorgrond. Dat noemt God strijdbaarheid. Dan zijn we in Zijn ogen een held.

Als we persoonlijk bezig zijn om voedsel uit Gods Woord op te diepen en niet meedoen aan de ‘twist’ om ons heen en ons er niet bij neerleggen, zullen we de bijzondere nabijheid van de Heer ervaren. We zullen Hem horen zeggen dat Hij met ons is. Deze toezegging geldt voor elk moment dat we ons met de Bijbel bezighouden op een manier dat we duidelijk de stem van God kunnen horen. Deze toezegging geldt ook voor alle opdrachten die we van Hem te horen zullen krijgen. Zó begint God Zijn gesprek met Gideon. Is dat niet een bemoedigend begin?

Waar zijn al Gods wonderen?

Er ontstaat een gesprek tussen Gideon en de HEERE. Het is schitterend om te zien hoe de HEERE Gideon alle ruimte geeft om te zeggen hoe hij de dingen beleeft. De HEERE gaat telkens op de vragen van Gideon in en antwoordt hem op een manier, zoals alleen Hij dat kan.

De antwoorden zitten vol bemoediging voor ieder die van de Heer een bepaalde opdracht krijgt. We zullen zien dat hier veel geleerd kan worden over de vorming van de dienaar – zoals wij er hopelijk ook een willen zijn – die een werk voor de Heer mag gaan doen. Soortgelijke gesprekken komen vaker voor in de Bijbel, bijvoorbeeld tussen Mozes en de HEERE (Ex 3:11-22; Ex 4:1-12) en tussen Ananias en de Heer Jezus (Hd 9:10-19).

Als we weten dat God ons roept om iets voor Hem te doen, mogen we daarover met Hem praten. We mogen onze eventuele bezwaren indienen. God luistert naar ons en neemt onze tegenwerpingen serieus. Hij antwoordt. Er is één voorwaarde: God gaat met ons in gesprek zolang Hij bij ons de bereidheid ziet om te doen wat Hij van ons vraagt. Als onze bezwaren voortkomen uit ongeloof en onwil, is het over en uit met het gesprek (Ex 4:13-17).

Er is nog een prachtige karaktertrek bij Gideon te zien. God heeft gezegd: “De HEERE is met u, strijdbare held.” Wat zegt Gideon? “Als de HEERE met ons is.” Hij maakt zichzelf een met het hele volk. Al is Gideon persoonlijk trouw, hij claimt God niet voor zichzelf alleen. God is de God van het hele volk. Het welzijn van het hele volk gaat hem ter harte en niet alleen zijn eigen welzijn.

Dan komen de vragen. Gideon heeft gehoord van alles wat God ten gunste van Zijn volk heeft gedaan toen Hij hen uit Egypte voerde. Gideon gelooft dat. Hij twijfelt niet aan de geschiedenis van het volk en wat God met en voor hen heeft gedaan. Maar waar blijft God nu? Is Hij niet meer Dezelfde? Ja, Hij wel, maar het volk niet. De HEERE heeft hen verstoten, althans zo ervaart Gideon dat.

In Romeinen 11 komt die vraag ook naar voren: “Heeft God Zijn volk verstoten?” (Rm 11:1a). In het volgende vers komt het antwoord: “God heeft Zijn volk niet verstoten dat Hij tevoren heeft gekend” (Rm 11:2a). God heeft vanwege de ontrouw van het volk hen voor een tijd moeten prijsgeven aan hun vijanden, maar met het doel om hen naar Zichzelf terug te brengen. Zo zal God Zich ook in de toekomst over Zijn volk ontfermen, door de grote Bevrijder, de Messias van het volk, de Heer Jezus.

Ook hier, bij Midian, laat God zien dat Hij Zijn volk niet heeft verstoten. Hij maakt een bevrijder gereed voor zijn taak en dat is Gideon. Als we hem in dit vers horen spreken, zien we twee dingen die altijd samengaan bij iemand die door God wordt geroepen tot een taak te midden van Zijn volk. Die twee dingen zijn dat hij zich vereenzelvigt met Gods volk en dat hij het Woord van God gelooft zoals hem dat is overgeleverd door de vaderen.

De opdracht

Gideon heeft God verteld hoe hopeloos de situatie is. Nu krijgt hij de opdracht daarin verandering aan te brengen. Vaak zijn het de dingen die we als nood bij God brengen waarvan Hij ons opdraagt er iets aan te doen. We zijn dan voor God de meest geschikte instrumenten. Als iemand ziet dat er behoefte is aan kinderwerk, gaat hij of zij daarvoor bidden, mogelijk zonder eraan te denken dat het iets voor hem of haar zelf zou zijn. Toch geeft de aanvoeling van de nood al iets aan van de betrokkenheid bij dit werk voor de Heer.

Dit kunnen we betrekken op tal van andere dingen. Het geldt overigens alleen voor mensen die, net als Gideon, leven in gemeenschap met God. Het gaat namelijk om mensen die in hun leven de Heer alle ruimte geven. In het leven van zulke mensen nemen bijbellezen en bidden de centrale plaats in. Daar draait hun leven om, daar putten ze hun kracht uit.

God geeft Gideon voor zijn opdracht geen nieuwe kracht, maar zegt: “Ga in deze kracht van u.” Welke kracht is dat? Dat is de kracht waarmee hij zijn eten uit handen van de vijanden heeft gehouden om er zelf van te genieten. Daardoor heeft hij ook voldoende kracht om Israël te bevrijden.

Wat de HEERE vervolgens tegen hem zegt, moet alle twijfel over zijn opdracht wegnemen. Gideon mag gaan in Naam van zijn Zender. Hij hoort Hem zeggen: “Heb Ik u niet gezonden?” Dit is alles wat nodig, maar ook noodzakelijk is om een dienstwerk te doen. Zonder dat Hij dit tegen ons zegt, kunnen we niet gaan. Gaan we dan toch, dan maken we brokken.

Een andere belangrijke les in verbinding met de roeping tot een dienstwerk is dat God iemand roept die bezig is. Gideon is aan het werk als hij geroepen wordt. Hetzelfde zien we bij de roeping van de discipelen door de Heer Jezus (Mt 4:18-22). God zoekt geen mensen die niets te doen hebben, maar mensen die ijverig zijn in het doen van de gewone, dagelijkse dingen.

Een nieuwe tegenwerping

Gideon voert een nieuw argument aan, waardoor hij meent dat hij niet aan Gods opdracht kan voldoen: hij voelt er zich niet toe in staat. Nu is het altijd goed om niet te hoog van jezelf te denken. Daartoe wordt ieder van ons vermaand in Romeinen 12, waar Paulus zegt dat ieder “[van zichzelf] niet hoger moet denken dan het behoort” (Rm 12:3). Maar dit mag nooit een excuus zijn om ons te onttrekken aan wat God van ons vraagt.

Gideon wijst op zijn geringe afkomst en de plaats die hij inneemt in het gezin waartoe hij behoort. Manasse is de stam die als enige gedeeld is. De ene helft woont in het land en de andere helft woont erbuiten. Hij weet wat het betekent om in een situatie van verdeeldheid te verkeren. Vaak heb je dan al zoveel ruzie en twist met de bijkomende ellende gezien, dat je geen zin meer hebt in nog meer strijd, al is dat ook de goede.

Zijn plaats in het gezin – hij is de jongste – lijkt erop te wijzen dat hij nooit echt betrokken is in het familiegebeuren. Dat is David ook overkomen (1Sm 16:4-11). David wordt gewoon vergeten als Samuel het hele gezin heeft samengeroepen. Dat kan een gevoel geven dat je waardeloos bent, onbelangrijk, dat je van geen nut bent. Gideon kan zich zo hebben gevoeld.

Misschien voelen wij ons ook zo. Toch mogen we er zeker van zijn dat God juist dan iets met ons kan beginnen. Onze zwakheid en het niet in tel zijn bij anderen maakt ons geschikt als een werktuig voor God. Wat God door ons heen wil doen, moet alleen aan Hem toegeschreven worden en niet aan ons. Is het niet groot dat God ons in onze geringheid en zwakheid wil gebruiken?

Luister naar wat Paulus zegt in 2 Korinthiërs 12. Als hij gebeden heeft om bevrijd te worden van iets dat hem zwak en verachtelijk maakt, zegt de Heer tegen hem: “Mijn genade is u genoeg; want de kracht wordt in zwakheid volbracht” (2Ko 12:9a). Het antwoord van Paulus is: “Heel graag zal ik dus veeleer roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus op mij woont. Daarom heb ik een welgevallen in zwakheden … voor Christus; want wanneer ik zwak ben, dan ben ik sterk” (2Ko 12:9b-10). Kijk, dat is waartoe wij moeten komen. Niet ons sterk voelen in eigen kunnen, maar ons zwak voelen; dan kan God met ons Zijn werk doen.

Gideon ziet op zichzelf en dan is er geen kracht. Maar het kleine ‘ik’ is net zo’n grote verhindering om door God gebruikt te worden als het grote ‘ik’. Als we dat erkennen, mogen we zeggen wat Paulus zegt: “Ik vermag alles door Hem Die mij kracht geeft” (Fp 4:13).

Ik zal met u zijn

De manier waarop de HEERE op het laatste argument van Gideon ingaat, is bemoedigend. In Ri 6:14 is hij in zijn opdracht gesteund door het bewustzijn dat de HEERE zijn Zender is. Dat geeft de waarde aan de taak die hij moet gaan uitvoeren. In dit vers gaat het nog een stap verder. De HEERE zegt dat Hij Zelf meegaat.

Deze belofte van de Heer geldt ook nu. Na Zijn opstanding geeft Hij Zijn discipelen de opdracht: “Gaat dan heen, maakt alle volken tot discipelen, hen dopend tot de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en hen lerend te bewaren alles wat Ik u heb geboden” (Mt 28:19). Daaraan voegt Hij toe, en daarmee besluit het evangelie naar Mattheüs, zodat die woorden als het ware in de oren van de discipelen blijven naklinken: “En zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw” (Mt 28:20).

In de voorbije eeuwen zijn tallozen door deze woorden bemoedigd en hebben de taak volbracht die hun was opgedragen. Laten wij ons ook maar door deze woorden bemoedigen voor de ons opgedragen taken. Al hebben we een leger van helpers om ons heen, maar we hebben de Heer niet, dan zullen we nog verliezen. Al zijn we helemaal alleen, maar we hebben de Heer aan onze zijde, dan zullen we de grootste vijandelijke legermacht kunnen verslaan “alsof [het maar] één man [was]”. Dat dit echt de ‘logica’ van het geloof is, zal de geschiedenis van Gideon ons verder leren.

De vraag om een teken

Gideon is nu overtuigd van zijn opdracht en vat moed door de toezeggingen van de HEERE. Hij heeft nog één verzoek. Hij wil absolute zekerheid dat hij te maken heeft met de HEERE Zelf. Deze zekerheid vindt hij van wezenlijk belang voor het volbrengen van zijn missie. Daarom vraagt hij om een teken.

Een mooi voorbeeld, waard om na te volgen, hebben we in de manier waarop Gideon zijn vraag stelt. Hij doet dat niet vanuit een houding die spreekt van het recht dat hij op een teken zou hebben. Zijn houding laat zien dat hij er geen aanspraak op kan maken: “Als ik dan genade gevonden heb in Uw ogen.”

De vraag om een teken past niet bij de nieuwtestamentische gelovige. Hij heeft geen teken nodig, omdat hij het hele Woord van God heeft en ook de Heilige Geest Die in hem woont. Wie zekerheid over een bepaalde zaak wil hebben, kan het Woord van God lezen en in gebed aan God vragen of Hij door Zijn Woord en Geest de dingen duidelijk wil maken. God kan daarvoor ook anderen gebruiken, bijvoorbeeld in samenkomsten waar het Woord wordt verkondigd, of door persoonlijke gesprekken met gelovigen die met de Heer leven.

Gideon bezit niet de volle openbaring van God en hij heeft ook de Heilige Geest niet inwonend. Vandaar dat zijn vraag om een teken niet verkeerd is. Hierbij kan nog wel worden opgemerkt dat ook in het Oude Testament God het meest geëerd wordt door onvoorwaardelijk geloof. Ook is het in die tijd niet noodzakelijk een teken te vragen om Gods wil te leren kennen of ter bevestiging van wat Hij heeft gezegd.

Een duidelijk bewijs daarvan vinden we in Hebreeën 11. Van de gelovigen die daar worden opgesomd, wordt telkens gezegd dat zij “door geloof” iets hebben gedaan, zonder dat zij daarvoor bepaalde zichtbare tekenen hebben ontvangen. Overigens wordt ook Gideon daar vermeld. Hij heeft zich niet in de eerste plaats door tekenen laten leiden, maar door geloof.

Een vers dat door alle eeuwen heen van grote betekenis is geweest bij het zoeken naar de wil van God, is: “Ik onderwijs u en leer u de weg die u moet gaan; Ik geef raad, Mijn oog is op u” (Ps 32:8). Bij de bespreking van de Ri 6:36-40 horen we nog iets meer over het vragen van een teken om de wil van God te leren kennen.

Ik zal blijven

Het is treffend: God voldoet aan Gideons verzoek. Het lijkt haast een bevel voor Hem, maar Hij schikt Zich. Wat is Hij genadig in Zijn handelen met Gideon en met ons als Hij het oprechte verlangen ziet om Hem te eren. Hij gaat dan aan veel onkunde voorbij. Gideon wil de HEERE iets aanbieden. Door het gesprek met Hem is er bij Gideon een verlangen ontstaan om een offer te brengen. Dat is wat God in zijn hart ziet en daarop wil Hij graag wachten.

Als wij met de Heer Jezus hebben gesproken, krijgen we dan ook het verlangen om Hem een offer te brengen? We kunnen ons uiten in dankzegging en het uitspreken van onze bewondering voor Hem en wat Hij heeft gedaan.

Het offer

Terwijl Gideon zijn offer klaarmaakt, blijft de HEERE geduldig wachten. Het offer dat hij brengt, is niet gering als we bedenken dat het een tijd van grote schaarste is (Ri 6:4).

Een geitenbokje, het dier dat Gideon als offer klaarmaakt, wordt meestal gebruikt voor het brengen van een zondoffer (Lv 4:23; Lv 16:5). Door dit offer brengt Gideon in beeld iets tot uitdrukking waarvan wij kunnen leren. Het zondoffer is een beeld van de Heer Jezus in Zijn werk op het kruis, waar Hij het oordeel over de zonde heeft ondergaan. Gideon laat zien dat hij zich bewust is dat er voor de zonde van het volk en voor hem persoonlijk alleen redding is door een offer. Wij weten dat het spreekt van wat de Heer Jezus heeft gedaan op het kruis.

Het andere offer dat hij brengt, de “ongezuurde [broden] van een efa meel”, doet denken aan het graanoffer dat in Leviticus 2 op verschillende manieren wordt beschreven (Lv 2:1-7). Dit is een niet-bloedig offer en spreekt van het leven van de Heer Jezus.

Het is voor God een vreugde als wij Hem vertellen Wie de Heer Jezus is geweest in Zijn leven op aarde en in Zijn werk op het kruis. Wij komen niet met letterlijke, maar met geestelijke offers. De Heer Jezus zegt daarover: “Er komt een uur, en het is er, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid; immers de Vader zoekt zulke personen die Hem aanbidden” (Jh 4:23). Als we iets hebben gezien van de schoonheid en heerlijkheid van de Zoon van God, zal God, de Vader, Zich erover verheugen als we dat tegen Hem zeggen.

De Heer Jezus zegt er nog wel iets bij: “God is een geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid” (Jh 4:24). God laat het niet aan onze beleefdheid over hoe wij Hem aanbidden. Hij verlangt ernaar dat we komen, maar geeft ook aan hoe we moeten komen. Het moet zijn “in geest”, dat wil zeggen geleid door de Heilige Geest, op een geestelijke wijze, en niet volgens menselijke programmering. Het moet ook zijn in “waarheid”, dat wil zeggen volgens de openbaring die Hij van Zichzelf heeft gegeven in de Bijbel en niet zoals wij menen over God te kunnen denken.

Bij Gideon is dit ook zo. In Ri 6:20 geeft God aan wat hij met het offer moet doen. Hij moet het brengen op de rots, die ook een beeld van Christus is (1Ko 10:4b; Mt 16:18). Het vers besluit zo mooi met “en zo deed hij”. Het geeft de prachtige gezindheid van Gideon aan. Het is te wensen dat dit ook onze gezindheid is.

God neemt het offer aan

De wijze waarop de HEERE het offer behandelt, is indrukwekkend. Hij raakt het aan met de staf die Hij in Zijn hand heeft. Die staf is een heersersstaf, een scepter. Zo’n staf wordt gedragen door voorname personen die gezag hebben over anderen. Het is een teken van koninklijke waardigheid (Es 4:11; Es 5:2). De HEERE in Zijn verhevenheid en majesteit aanvaardt het offer dat Gideon in zwakheid brengt.

Er komt vuur, een beeld van de onderzoekende en beproevende heiligheid van God, uit de rots en verteert het offer. Na het offer van Gideon op deze wijze te hebben aangenomen verdwijnt de HEERE uit het zicht.

Door dit offer neemt Gideon zijn ware plaats in voor God. Alleen op de grondslag van het offer van Christus is iemand aangenaam voor God en kan God hem accepteren. Daarmee is de basis voor Gideons verdere dienst gelegd.

Wee mij

Dan klinkt het “ach” in de zin van ’wee mij’. Gideon is zich namelijk bewust geworden dat hij oog in oog heeft gestaan met God. Dit bewustzijn verbreekt hem. Elke gedachte aan zichzelf en aan eigen onmacht verdwijnt. Alleen de HEERE blijft over in Zijn grootheid en heerlijkheid, en dat is het juiste uitgangspunt voor de komende strijd. Het maakt klein en tegelijk geeft het vertrouwen.

Bij Jesaja zien we dezelfde reactie als hij door God wordt geroepen. Hij ziet de HEERE zitten op een hoge en verheven troon, terwijl hij de serafs elkaar hoort toeroepen: “Heilig, heilig, heilig is de HEERE van de legermachten … Toen zei ik: Wee mij, want ik verga! Ik ben immers een man met onreine lippen en woon te midden van een volk met onreine lippen” (Js 6:1-5). Jesaja komt tot deze persoonlijke uitroep nadat hij in Jesaja 5 tot zes keer toe “wee hun” (Js 5:8-23) heeft uitgesproken over verschillende groepen mensen en de verschillende zonden die zij bedrijven.

Voordat hij tot hen kan worden gezonden, moet hij eerst erkennen dat hij zelf niet beter is. God brengt hem daartoe door hem oog in oog te plaatsen met Zichzelf en Zijn heerlijkheid. Dat doet hem voor de zevende keer een ‘wee’ uitroepen, maar dan over zichzelf. Dan geeft de HEERE Jesaja het bewijs van verzoening en is hij bereid om te gaan waarheen Hij hem zal zenden en te doen wat Hij van hem vraagt: “Zie, hier ben ik, zend mij” (Js 6:6-8).

Dit is de beste en grondigste manier om de dienaar op zijn taak voor te bereiden. Het geeft aan de ene kant een diepe indruk van wie de mens is en toont de eigen onwaardigheid en onbekwaamheid. Aan de andere kant wordt die indruk opgedaan in de tegenwoordigheid van God de Almachtige, en dat is een enorme bemoediging om te doen wat Hij van ons vraagt. Hij zendt en is met ieder die op de grondslag van het offer van Zijn Zoon staat (Ri 6:14; 16; 21).

Vrede

Dan hoort Gideon de woorden “vrede zij met u” uit de mond van de HEERE. Hij hoeft niet bang te zijn omdat hij oog in oog met de HEERE heeft gestaan. Hij is door het offer toch door God aangenomen? Hij kan nu in vrede gaan. Velen hebben deze vrede voor hun geweten gekregen, nadat ze in geloof het werk van de Heer Jezus hebben aanvaard: “Wij dan, gerechtvaardigd op grond van geloof, hebben vrede met God door onze Heer Jezus Christus” (Rm 5:1). Dat is de vrede waarover de Heer Jezus spreekt als Hij zegt: “Vrede laat Ik u” (Jh 14:27a).

Door de vrede met God die door de Heer Jezus op het kruis is bewerkt, is er voor angst voor God geen plaats meer. Bang zijn voor God betekent in feite tekortdoen aan Zijn waardering van het werk van Zijn Zoon. God heeft het werk van Zijn Zoon aanvaard en daarvan het bewijs gegeven door Hem uit de doden op te wekken en Hem aan Zijn rechterhand in de hemel een plaats te geven.

De vrees bij Gideon is weg en hij bouwt een altaar met de mooie naam: “De HEERE is vrede.” Dit laat zien dat Gideon geen last meer heeft van angst. Hij neemt niet langer zijn eigen gevoelens als uitgangspunt, maar de HEERE Zelf. De vrede die hij nu bezit, is niet het gevolg van een goed gevoel, maar van Wie de HEERE is. Hij heeft die vrede gemaakt. Dat maakt Gideon tot een aanbidder, waarvan het altaar spreekt dat hij bouwt. Hier zien we de eerste uitwerking die het ontvangen van vrede heeft: God wordt ervoor aanbeden.

Deze vrede krijgt ook een praktische uitwerking in het leven van Gideon. Dat behoort ook in ons leven zo te zijn. De innerlijke vrede die hij nu bezit, heeft hij getoond in het vervullen van de taak die hem is opgedragen. Die vrede is een getuigenis gebleven in de omgeving waar hij woont. Het is geen voorbijgaande vrede. Hij heeft in die vrede geleefd en zó de vijanden bestreden.

Dit is de vrede waarover de Heer Jezus spreekt als Hij zegt: “Mijn vrede geef Ik u” (Jh 14:27b). Deze vrede is Zijn eigen vrede die Hij heeft in de weg die Hij is gegaan omdat de Vader Hem heeft opgedragen die weg te gaan. Deze vrede mag het deel zijn van ieder die in opdracht van God een taak heeft te verrichten. Het is deze vrede die in de aanhef van veel brieven van het Nieuwe Testament door de diverse schrijvers aan hun lezers wordt toegewenst.

Copyright information for DutKingComments