Judges 6:14-16

De opdracht

Gideon heeft God verteld hoe hopeloos de situatie is. Nu krijgt hij de opdracht daarin verandering aan te brengen. Vaak zijn het de dingen die we als nood bij God brengen waarvan Hij ons opdraagt er iets aan te doen. We zijn dan voor God de meest geschikte instrumenten. Als iemand ziet dat er behoefte is aan kinderwerk, gaat hij of zij daarvoor bidden, mogelijk zonder eraan te denken dat het iets voor hem of haar zelf zou zijn. Toch geeft de aanvoeling van de nood al iets aan van de betrokkenheid bij dit werk voor de Heer.

Dit kunnen we betrekken op tal van andere dingen. Het geldt overigens alleen voor mensen die, net als Gideon, leven in gemeenschap met God. Het gaat namelijk om mensen die in hun leven de Heer alle ruimte geven. In het leven van zulke mensen nemen bijbellezen en bidden de centrale plaats in. Daar draait hun leven om, daar putten ze hun kracht uit.

God geeft Gideon voor zijn opdracht geen nieuwe kracht, maar zegt: “Ga in deze kracht van u.” Welke kracht is dat? Dat is de kracht waarmee hij zijn eten uit handen van de vijanden heeft gehouden om er zelf van te genieten. Daardoor heeft hij ook voldoende kracht om Israël te bevrijden.

Wat de HEERE vervolgens tegen hem zegt, moet alle twijfel over zijn opdracht wegnemen. Gideon mag gaan in Naam van zijn Zender. Hij hoort Hem zeggen: “Heb Ik u niet gezonden?” Dit is alles wat nodig, maar ook noodzakelijk is om een dienstwerk te doen. Zonder dat Hij dit tegen ons zegt, kunnen we niet gaan. Gaan we dan toch, dan maken we brokken.

Een andere belangrijke les in verbinding met de roeping tot een dienstwerk is dat God iemand roept die bezig is. Gideon is aan het werk als hij geroepen wordt. Hetzelfde zien we bij de roeping van de discipelen door de Heer Jezus (Mt 4:18-22). God zoekt geen mensen die niets te doen hebben, maar mensen die ijverig zijn in het doen van de gewone, dagelijkse dingen.

Een nieuwe tegenwerping

Gideon voert een nieuw argument aan, waardoor hij meent dat hij niet aan Gods opdracht kan voldoen: hij voelt er zich niet toe in staat. Nu is het altijd goed om niet te hoog van jezelf te denken. Daartoe wordt ieder van ons vermaand in Romeinen 12, waar Paulus zegt dat ieder “[van zichzelf] niet hoger moet denken dan het behoort” (Rm 12:3). Maar dit mag nooit een excuus zijn om ons te onttrekken aan wat God van ons vraagt.

Gideon wijst op zijn geringe afkomst en de plaats die hij inneemt in het gezin waartoe hij behoort. Manasse is de stam die als enige gedeeld is. De ene helft woont in het land en de andere helft woont erbuiten. Hij weet wat het betekent om in een situatie van verdeeldheid te verkeren. Vaak heb je dan al zoveel ruzie en twist met de bijkomende ellende gezien, dat je geen zin meer hebt in nog meer strijd, al is dat ook de goede.

Zijn plaats in het gezin – hij is de jongste – lijkt erop te wijzen dat hij nooit echt betrokken is in het familiegebeuren. Dat is David ook overkomen (1Sm 16:4-11). David wordt gewoon vergeten als Samuel het hele gezin heeft samengeroepen. Dat kan een gevoel geven dat je waardeloos bent, onbelangrijk, dat je van geen nut bent. Gideon kan zich zo hebben gevoeld.

Misschien voelen wij ons ook zo. Toch mogen we er zeker van zijn dat God juist dan iets met ons kan beginnen. Onze zwakheid en het niet in tel zijn bij anderen maakt ons geschikt als een werktuig voor God. Wat God door ons heen wil doen, moet alleen aan Hem toegeschreven worden en niet aan ons. Is het niet groot dat God ons in onze geringheid en zwakheid wil gebruiken?

Luister naar wat Paulus zegt in 2 Korinthiërs 12. Als hij gebeden heeft om bevrijd te worden van iets dat hem zwak en verachtelijk maakt, zegt de Heer tegen hem: “Mijn genade is u genoeg; want de kracht wordt in zwakheid volbracht” (2Ko 12:9a). Het antwoord van Paulus is: “Heel graag zal ik dus veeleer roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus op mij woont. Daarom heb ik een welgevallen in zwakheden … voor Christus; want wanneer ik zwak ben, dan ben ik sterk” (2Ko 12:9b-10). Kijk, dat is waartoe wij moeten komen. Niet ons sterk voelen in eigen kunnen, maar ons zwak voelen; dan kan God met ons Zijn werk doen.

Gideon ziet op zichzelf en dan is er geen kracht. Maar het kleine ‘ik’ is net zo’n grote verhindering om door God gebruikt te worden als het grote ‘ik’. Als we dat erkennen, mogen we zeggen wat Paulus zegt: “Ik vermag alles door Hem Die mij kracht geeft” (Fp 4:13).

Ik zal met u zijn

De manier waarop de HEERE op het laatste argument van Gideon ingaat, is bemoedigend. In Ri 6:14 is hij in zijn opdracht gesteund door het bewustzijn dat de HEERE zijn Zender is. Dat geeft de waarde aan de taak die hij moet gaan uitvoeren. In dit vers gaat het nog een stap verder. De HEERE zegt dat Hij Zelf meegaat.

Deze belofte van de Heer geldt ook nu. Na Zijn opstanding geeft Hij Zijn discipelen de opdracht: “Gaat dan heen, maakt alle volken tot discipelen, hen dopend tot de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en hen lerend te bewaren alles wat Ik u heb geboden” (Mt 28:19). Daaraan voegt Hij toe, en daarmee besluit het evangelie naar Mattheüs, zodat die woorden als het ware in de oren van de discipelen blijven naklinken: “En zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw” (Mt 28:20).

In de voorbije eeuwen zijn tallozen door deze woorden bemoedigd en hebben de taak volbracht die hun was opgedragen. Laten wij ons ook maar door deze woorden bemoedigen voor de ons opgedragen taken. Al hebben we een leger van helpers om ons heen, maar we hebben de Heer niet, dan zullen we nog verliezen. Al zijn we helemaal alleen, maar we hebben de Heer aan onze zijde, dan zullen we de grootste vijandelijke legermacht kunnen verslaan “alsof [het maar] één man [was]”. Dat dit echt de ‘logica’ van het geloof is, zal de geschiedenis van Gideon ons verder leren.

Copyright information for DutKingComments