Judges 6:36-40

De vacht

Het is opmerkelijk hoezeer God tegemoetkomt aan alle vragen van Gideon met betrekking tot zijn opdracht. God heeft al zonneklaar verteld wat Hij van Gideon wil (Ri 6:14-16). Als Gideon een teken vraagt, geeft Hij dat (Ri 6:17). Nu vraagt Gideon nog een bevestiging van zijn opdracht, zelfs twee keer. Hij krijgt geen verwijt te horen, maar God geeft hem waar hij om vraagt, tot twee keer toe.

Het ‘uitleggen van een vlies’ – of, zoals hier is vertaald: “vacht” – is spreekwoordelijk geworden als het erom gaat de wil van God te weten te komen in een bepaalde zaak. Het is het vragen om een teken ter bevestiging van het vervullen van een taak die iemand op zich wil nemen. Op zichzelf genomen is het niet verkeerd dat iemand zekerheid wil hebben over wat hij voor de Heer wil doen.

Over het vragen van een teken is al iets gezegd bij de bespreking van Ri 6:17. Daaraan kan in verband met ‘het vlies’ nog het volgende worden toegevoegd. God kan Zijn wil ook duidelijk maken of bevestigen door middel van de omstandigheden waarin iemand zich bevindt of terechtkomt. Een voorbeeld zien we in het leven van Joni. Deze vrouw is volledig invalide geworden als gevolg van een duik in ondiep water waardoor zij haar nek heeft gebroken. Zij wordt door God nog steeds op een bijzondere wijze gebruikt.

Nu hoeven onze omstandigheden niet zo drastisch te veranderen als dat bij haar is gebeurd. Het gaat erom aan te geven dat er dingen in ons leven kunnen gebeuren waardoor wij weten: dit is wat God van mij vraagt. Dat zullen overigens nooit dingen zijn die tegen Zijn Woord ingaan. Als bijvoorbeeld een gelovige bidt voor een huwelijkspartner en de omstandigheden lijken iemand op zijn weg te brengen, maar het blijkt een ongelovige te zijn, dan kan dit nooit de leiding van God zijn. Hij verbiedt namelijk in Zijn Woord dat een gelovige met ongelovige trouwt (2Ko 6:14).

Nu nog iets over de geestelijke betekenis van de vacht met betrekking tot het land eromheen en de dauw. Een teken betekent iets, geeft iets weer, stelt iets voor, verwijst naar iets. Dauw spreekt van verfrissing, verkwikking. Het is de frisheid van een nieuwe dag. De dauw wordt in het Oude Testament meerdere keren als een zegen van de hemel voor het land van God beschreven.

Als Gideon dan ook in het eerste teken vraagt om dauw op de vacht en droogte op de aarde eromheen, lijkt dat een voorstelling van de zegen van God voor Zijn aardse volk Israël, terwijl de volken eromheen er geen deel aan hebben. Israël heeft door de verwerping van zijn Messias de zegen verspeeld, maar deze wordt wel bewaard voor later. Mogelijk kunnen we dat symbolisch voorgesteld zien in het uitwringen van de vacht waardoor een schaal gevuld wordt met water voor later gebruik.

Het tweede teken stelt het omgekeerde voor, want nu blijft de vacht droog en wordt de aarde eromheen nat door de dauw. Dit wil zeggen dat, na de verwerping van de Messias door Israël, God Zijn volk terzijde heeft gesteld en Hij de volken is gaan zegenen.

Beide ‘tekenen’ vinden we terug in de brief aan de Romeinen. We lezen daar ten aanzien van Israël over “hun overtreding”, “hun verlies”, “hun verwerping”. Deze uitdrukkingen tonen aan dat Israël door God terzijde is gesteld. Als gevolg van “hun overtreding is de behoudenis tot de volken [gekomen]”, en is er sprake van “[de] rijkdom van [de] wereld”, “[de] rijkdom van [de] volken” en “[de] verzoening van [de] wereld“ (Rm 11:11-15).

Maar daarmee is Israël niet voorgoed verstoten. Er komt een tijd die in dat gedeelte “hun volheid” (Rm 11:12) en “hun aanneming” (Rm 11:15) genoemd wordt. Dan zal Israël alsnog de zegen ontvangen. In beide tekenen is het duidelijk dat God het doet. Gideon draagt er niets aan bij. Alleen God is bij machte de zegen te geven, zowel aan Israël als aan de volken.

De plaats waar Gideon de vacht neerlegt, is ook van belang. Hij kiest daarvoor de dorsvloer. Dat herinnert aan de perskuip waar hij bezig was met het uitkloppen van tarwe (Ri 6:11). Daar heeft hij zijn waardering voor Gods zegen getoond en daar heeft hij voor het eerst de HEERE ontmoet. Hij is daar bezig geweest met de vrucht van het land. Vanuit de plaats die spreekt van het oordeel dat de Heer Jezus op het kruis heeft ondergaan, komt alle verkwikking en kracht om het ons opgedragen werk te doen.

Zoals gezegd, hoeft Gideon niets te doen. Wat hij wel doet, is vroeg opstaan, waarmee hij zijn verlangen naar het resultaat laat zien. De wijze waarop Gideon zich hier tot de HEERE richt, lijkt op die van Abraham in zijn voorbede voor Sodom ten behoeve van Lot (Gn 18:23-33; Gn 19:29).

Copyright information for DutKingComments