Judges 8:28

Gideons verdere leven

Nadat we alles hebben gehoord over de strijd en de gebeurtenissen die daar direct uit zijn voortgevloeid, komt in Ri 8:28 de slotconclusie. Midian is verslagen en het land heeft veertig jaar rust onder het leiderschap van Gideon.

Maar daarmee is de geschiedenis van Gideon niet afgelopen. Het lijkt erop dat hij, als de dagen van zijn strijden voor God voorbij zijn, het zich gemakkelijk heeft gemaakt en is gaan toegeven aan de begeerten van het vlees. Niet voor niets klinkt voor de christen de waarschuwing dat hij na een behaalde overwinning niet op zijn lauweren moet gaan rusten. Hij moet de hele wapenrustig van God opnemen, niet alleen tijdens de dag van de strijd, maar ook “om, na alles volbracht te hebben, stand te houden” (Ef 6:13).

Gideons verdere leven is er helaas een sprekend voorbeeld van dat hij hiermee geen rekening heeft gehouden. Hij trekt zich in alle rust terug in zijn huis, neemt veel vrouwen en krijgt daardoor een talrijk nageslacht. Aan de ene kant is dit een bewijs van voorspoed. Naarmate in die tijd iemands welvaart en invloed toenam, in diezelfde mate nam ook iemands harem toe. Koning Achab had zeventig zonen (2Kn 10:1) en sommige van Gideons opvolgers hadden ook veel zonen (Ri 10:4; Ri 12:9; 14). Aan de andere kant zijn de haat en moord die Gideons gezin binnenkomen juist karakteristiek voor deze oudtestamentische situaties van polygamie. Het hebben van meer dan één vrouw gaat tegen Gods scheppingsorde in en geeft een hoop ellende.

In die periode krijgt Gideon ook een zoon bij zijn bijvrouw uit Sichem die hij de naam Abimelech geeft. Van al Gideons zonen is dit de enige van wie hier de naam wordt vermeld. Dat is niet voor niets. Het volgende hoofdstuk, een lang hoofdstuk, zal het karakter van deze man tonen en wat voor een bron van ellende hij is. We zullen in zijn geschiedenis zien dat de gemak- en genotzucht in het leven van Gideon een bron is waaruit kwaad voortkomt.

Het is al veelzeggend dat de moeder van Abimelech niet in Ofra woont, maar ergens anders. Gideon wil, zogezegd, wel de lusten, maar niet de lasten. Nog veelzeggender is de betekenis van de naam die hij aan dit kind geeft. Abimelech betekent namelijk ‘mijn vader is koning’. Dit is een naam die ook Filistijnse vorsten dragen (Gn 20:2; Gn 21:22; Gn 26:1). Dat Gideon deze naam aan zijn zoon geeft, laat iets zien van wat er mogelijk in zijn hart heeft gespeeld. Het is niet ondenkbaar dat de vleierij van Ri 8:18 en Ri 8:22 toch invloed heeft gehad.

Wie iets van zijn eigen hart kent, weet hoe gemakkelijk bepaalde vleierij post kan vatten in zijn denken. Het kan je bijblijven en ‘ondergronds’ kan de gedachte dat je iemand van betekenis bent, iemand tegen wie anderen opzien, toch een rol blijven spelen. Bij bepaalde gelegenheden kan die gedachte dan niet meer onderdrukt worden en komt ze naar voren. Dan zal de eigen belangrijkheid zich laten gelden en is de Heer niet meer nummer Eén.

Alleen door een radicaal veroordelen van zulke gedachten en ze in ‘de dood’ houden is het mogelijk ervoor bewaard te blijven dat ze weer een actieve rol gaan spelen. Wie zulke gedachten radicaal veroordeelt, brengt in praktijk waartoe Kolossenzen 3 oproept: “Doodt dan uw leden die op de aarde zijn: hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht, die afgodendienst is” (Ko 3:5). Is de begeerte naar eigen belangrijkheid geen slechte begeerte? Is het geen vorm van hebzucht een positie te willen innemen die alleen God toekomt? Het is niets anders dan afgodendienst. Daarom moet met zulke dingen afgerekend worden. Daarvoor in de plaats kunnen dan kenmerken als “innige ontferming, goedertierenheid, nederigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid” (Ko 3:12) komen.

De gedachte aan eigen belangrijkheid moet niet alleen worden veroordeeld, maar ook in de dood worden gehouden. Dat kan door in praktijk te brengen wat Romeinen 6 staat: “Zo ook u, rekent het ervoor ten opzichte van de zonde dood te zijn, maar voor God levend in Christus Jezus” (Rm 6:11) Hier hebben we de sleutel in handen om hoogmoedige gedachten, want dat zijn het, de nek om te draaien en niet toe te laten dat ze weer de kop op steken.

De basis voor zo’n houding tegenover de hoogmoed ligt in wat de Heer Jezus heeft gedaan op het kruis. Daarover gaat het in de verzen die aan Romeinen 6:11 voorafgaan (Rm 6:1-10). Daarom is het zo belangrijk om vooral van de brief aan de Romeinen een grondige studie te maken. We krijgen dan inzicht in wie we zelf van nature zijn, in wat God in Christus met ons heeft gedaan en hoe we als gevolg daarvan onszelf mogen zien tegenover God. Dat geeft ons de juiste wapens in handen om aan de zonde elke aanspraak op gezag over ons te ontnemen.

Copyright information for DutKingComments