Judges 8:4-17

Vermoeid en toch doorgaan

De driehonderd mannen die zich nauwelijks de tijd hebben gegund om water te drinken (Ri 7:6-7), begrijpen dat de tijd om uit te rusten nog niet is gekomen. De toewijding aan de zaak van de HEERE blijft hen bezielen. Zij ondervinden wat geschreven staat: “Hij geeft de vermoeide kracht en Hij vermeerdert de sterkte van wie geen krachten heeft” (Js 40:29). Vaak behaalt de vijand toch nog een gedeeltelijke overwinning omdat wij door vermoeidheid de strijd voortijdig staken. Natuurlijk zijn onze krachten begrensd, maar het komt erop aan dat we oog hebben voor het einddoel van een bepaalde strijd. We mogen niet eerder rusten dan dat dit doel is bereikt.

In 2 Korinthiërs 11 geeft Paulus een opsomming van wat hij allemaal heeft doorgemaakt in zijn dienst voor de Heer (2Ko 11:16-33). Van iemand anders zegt hij: “Want om het werk van Christus is hij [de] dood nabij gekomen, doordat hij zijn leven heeft gewaagd” (Fp 2:30). Dat zijn mensen die “hun leven niet hebben liefgehad tot [de] dood toe” (Op 12:11). Mensen met zo’n instelling gaan door, ondanks hun vermoeidheid. Helaas zijn ze schaars.

Weigering mee te werken

Nadat het geschil met Efraïm is bijgelegd door het zachtmoedige optreden van Gideon, krijgt hij met een nieuw geschil te maken. Het geschil met Efraïm ging nog over het aandeel in de strijd. Het geschil dat nu ontstaat, betreft hen die niet willen deelnemen aan de strijd. Het gaat nog niet eens om een actieve deelname, maar slechts om het ondersteunen van hen die actief zijn in de bevrijding van het volk. Gideon heeft recht op hun sympathie en ondersteuning.

De vorsten van Sukkoth, dat op het grondgebied van de stam Gad ligt, rekenen uit dat driehonderd vermoeide mannen het nooit zullen kunnen winnen van vijftienduizend ervaren strijders. Deze zullen zich natuurlijk hergroeperen na de eerste verrassingsaanval van Israël. Gideon moet eerst maar eens bewijzen dat hij echt de koningen van de vijand te pakken kan nemen. In die halfslachtige, weifelende en uiteindelijk afwijzende houding stellen zij zich op. Zij willen eerst wel eens de resultaten zien.

Wat ze over het hoofd zien, is het enige waarop het aankomt: is de HEERE met de driehonderd vermoeide mannen of niet? Zij typeren de mensen die eerst moeten zien en dan pas geloven. Ze willen eerst een tastbaar resultaat en zijn dan pas van plan te delen. Het gaat hun om de dingen die men ziet. Dit is de geest van de wereld en ongeloof. Hier is een hele stad die elke gemeenschap met de strijders voor God weigert. Zoiets kan een zeer ontmoedigende uitwerking hebben op ieder die zich voor de Heer wil inzetten. Deze mensen denken nog te groot van de macht van de vijand en leggen voor hen die zich aan de zaak van God toewijden allerlei hindernissen in de weg.

Paulus heeft ook de ervaring gehad dat allen hem verlaten, maar hij reageert anders dan Gideon. Hij zegt: “Moge het hun niet toegerekend worden” (2Tm 4:16). Dat wil niet zeggen dat Gideon verkeerd reageert. Brood hebben en het niet geven, terwijl het nodig is vanwege de voortgang van het getuigenis, vraagt om vergelding. Zij die zich tegen het werk van God opstellen, zullen hun rechtvaardige straf niet ontgaan, al is het daar nu nog niet de tijd voor, omdat de strijd alle aandacht opeist.

Pnuël stelt zich net zo op als Sukkoth en zal daarom in hetzelfde lot delen. Pnuël betekent ‘aangezicht van God’. Deze stad herinnert aan de worsteling van Jakob met God die daar zo’n vijfhonderd jaar eerder heeft plaatsgevonden – in Genesis 32 wordt deze plaats Pniël genoemd, met dezelfde betekenis (Gn 32:22-32). Daar wordt Jakob aan de heup geslagen, waardoor hij zich voortdurend bewust is dat zijn zwakheid God gelegenheid geeft Zijn kracht te tonen. Die les zijn de inwoners vergeten. Evenals Sukkoth kijken zij naar wat voor ogen is en rekenen met menselijke factoren. De straffen die Gideon aankondigt, komen in de Ri 8:16-17 voor onze aandacht.

Het restant verslagen

Het hoofddoel dat Gideon door de achtervolging van het restant van de Midianieten wil bereiken, is het gevangennemen en uitschakelen van de beide koningen. Zonder het gezag en de strategie van deze koningen is het leger van de Midianieten stuurloos. Deze koningen hebben zich niet zelf in de strijd gemengd, maar bevonden zich op de achtergrond. Vanuit die positie hebben zij hun bevelen aan de strijders doorgegeven. Deze koningen stellen demonische machten in de hemelse gewesten voor, die ook op de achtergrond opereren en hun bevelen doorgeven aan de zichtbare wereld en daarop hun invloed uitoefenen. De vorsten die we in Richteren 7 zijn tegengekomen (Ri 7:25), stellen personen voor door wie de demonen hun gezag uitoefenen.

In de betekenis van de namen van deze koningen komt hun karakter duidelijk naar voren. Zebah betekent ‘een godsdienstig offer’ of ‘een slachtoffer om te offeren’. Zalmuna betekent ‘een verboden schaduw’ of ‘een geestelijke doodsschaduw’. Dat er twee koningen zijn, zegt iets van de verscheidenheid van de geestelijke machten van het kwaad binnen het gezagsgebied van de satan die “de overste van de macht der lucht” (Ef 2:2) wordt genoemd. Zebah stelt niet een offer aan God voor, maar de slachting die de satan zonder erbarmen onder Gods volk wil aanrichten. Zalmuna tekent de sfeer waarin dit plaatsvindt.

Als we vrij ofwel ongebonden willen zijn, moeten we deze vijanden niet toestaan invloed uit te oefenen in ons leven. Twist – zoals we hebben gezien is dat de betekenis van de naam Midian – is een vijand die ook vandaag talloze slachtoffers maakt onder Gods volk. Het terrein waarop en de sfeer waarin twist zich afspeelt, is de doodsschaduw. Twist brengt geen leven, maar zaait dood en verderf. Deze twee koningen bevinden zich niet voor niets in de stad Karkor, dat zoveel betekent als ‘stad van verwoesting’. Is dat geen passende naam?

Er is nog een aspect aan deze overwinning dat belangrijk is om op te wijzen. De overwinning op Midian is namelijk een voorafschaduwing van de uiteindelijke overwinning die Israël in de toekomst op zijn vijanden zal behalen (Ps 83:4-12; Js 9:3-4).

De vergelding

Voordat hij afrekent met de gevangengenomen koningen, gaat Gideon eerst zijn beloften ten aanzien van Sukkoth en Pnuël inlossen. Deze twee steden hebben zich niet alleen neutraal opgesteld in de strijd, ze hebben ook geweigerd zich een te maken met de strijders voor God en hebben hun de noodzakelijke ondersteuning onthouden. Dit betekent dat ze in praktische zin de kant van de vijand hebben gekozen. Wie aan Gods volk de middelen onthoudt waardoor het kracht voor de strijd zou ontvangen, terwijl die middelen er wel zijn, speelt daarmee de vijand in de kaart. Deze heeft dan met een verzwakte tegenstander te maken.

Gideons verontwaardiging is dan ook terecht. Om daaraan op een goede manier uiting te kunnen geven gebruikt hij een jongeman uit Sukkoth die hij in handen heeft gekregen. Hij laat hem de namen opschrijven van de mensen die hij verantwoordelijk acht voor de houding van de stad. Als hij bij de stad arriveert, herinnert hij hen aan hun houding en smalende opmerkingen, terwijl hij wijst op de gevangengenomen koningen. Ze zullen beschaamd hebben gestaan. Nu moeten ze zich buigen onder de aangekondigde tucht.

Gideon kastijdt hen omdat zij zich tegenover de vijand vriendelijk hebben gedragen op een ogenblik dat de dienaren van God vermoeid zijn en toch de achtervolging blijven voortzetten. Dorens en distels zullen hun scherpe prikkels laten voelen en hen nog lang eraan herinneren hoe halfslachtig ze zich op de dag van de beslissing hebben gedragen. Het is een gevoelige les. De dorens en distels als middelen van tucht stellen benauwdheden, teleurstellingen en lijden voor die nodig zijn om hen die halfslachtig zijn geweest in hun belijdenis voor de Heer Jezus tot inkeer te brengen en te laten inzien dat ze hebben gedwaald in verband met de zaak van God.

In Pnuël, de stad met de toren die aan de stad waarschijnlijk een belangrijk aanzien geeft, breekt hij de toren af en doodt hij de mannen. Evenals bij Sukkoth wordt hier het oordeel voltrokken over hen die aan de strijd tegen de vijand hadden kunnen meedoen door op z’n minst de mannen van Gideon op hun achtervolging te bemoedigen. Hun opstelling is het gevolg van puur menselijke berekening. Zulke gedachten zijn bolwerken die zich verheffen tegen de kennis van God en die moeten worden afgebroken.

De toren van Pnuël lijkt een symbool van menselijk denken en beoordelen, van vertrouwen hebben in zichzelf. Daarvoor mag geen plaats zijn (2Ko 10:4-5). De eerste toren waarvan in de Bijbel sprake is, wordt genoemd in Genesis 11. Die geschiedenis staat bekend als ‘de torenbouw van Babel’. Waarom die toren wordt gebouwd, staat erbij: “Laten we voor ons een naam maken” (Gn 11:4). De toren dient tot verheerlijking van de mens. Wie zo’n toren bezit en in ere houdt, zal zich altijd afzijdig houden van de strijd waarin het geloof is verwikkeld. Wie voor het geloof strijdt (Jd 1:3), breekt die toren af.

Copyright information for DutKingComments