Luke 15:12-20

De jongste zoon verlaat zijn vader

De jongste zoon is het beeld van de zondaar die zijn deel van het leven opeist om het te leven zoals hij wil. Door zijn deel van de erfenis al op te vragen bij het leven van zijn vader verklaart de jongste zoon zijn vader in wezen voor dood. De vader probeert niet zijn zoon op andere gedachten te brengen, maar geeft zijn beide zonen ieder hun deel.

Zo heeft God ieder mens de verantwoordelijkheid gegeven om met zijn leven te doen wat hij wil. Dan zal blijken hoe iemand zijn leven wil leven. Er is geen duidelijker bewijs dat men God verloochent, dan het geven van de voorkeur aan de eigen wil boven die van God. Deze eigen wil maakt duidelijk dat iemand los van God wil leven. Het maakt het verlangen openbaar om zijn eigen weg te volgen op grote afstand van God. Dit is zonder meer de wortel van alle zonden. Zonde tegen mensen zal zeker volgen, maar zonde tegen God is de voornaamste oorzaak.

De mens wordt op de proef gesteld. Hij is verantwoordelijk, maar in feite wordt hem niet belet om zijn eigen wil te doen. God houdt alleen de overhand om Zijn eigen genadige plannen te volvoeren. Toch lijkt het wel of God de mens toestaat om te doen wat hij wil. Zo alleen zal blijken wat zonde wil zeggen, wat het hart zoekt, wat de mens met al zijn aanmatigingen is.

De jongste zoon is met zijn vraag naar het deel van het vermogen van zijn vader even schuldig als wanneer hij bij de zwijnen zit. Hij heeft zijn vader al in zijn hart ‘vaarwel’ gezegd voordat hij daadwerkelijk vertrekt. Dan zien we in hem dat, op het ogenblik dat de mens God verlaat, hij zich aan de satan verkoopt. We krijgen niet alleen een beschrijving van een zondige levenswandel, maar zien ook de bittere afloop. Toegeven aan de zonde brengt ellende en nood met zich mee. Er ontstaat een leegte die niets en niemand kan vullen. De zelfzuchtige verkwisting van heel zijn vermogen zorgt er alleen voor dat hij ten slotte die leegheid des te meer voelt.

Als hij in uiterste wanhoop naar een van de burgers van het land gaat om hulp te vragen, zien we de verwording van de zondaar. Er is geen liefde, maar zelfzucht. De burger behandelt hem niet als een medeburger, maar als een slaaf. Er is geen slavernij zo diep en vernederend als het slaaf zijn van onze eigen begeerten. Hij wordt dienovereenkomstig behandeld. Hoe moet het in de oren van een Jood hebben geklonken dat deze jongste zoon naar het land wordt gestuurd om de varkens te hoeden? Hij zakt tot het dieptepunt van gebrek en ellende. Toch geeft niemand hem iets.

Het gebrek drijft hem nog niet terug, maar brengt hem tot het zoeken van hulpbronnen in het land van de satan, in wat dat land kan geven. Hoeveel zielen voelen de hongersnood waarin ze zichzelf gebracht hebben, de holheid van alles wat hen omringt, zonder enige begeerte naar God of heiligheid. Er is bij hen juist begeerte naar verlagende dingen in de zonde. De satan geeft echter niets, maar neemt alles. Alleen God is de Gever. Dat heeft Hij bewezen in de grootste Gave, dat is de gave van Zijn eigen Zoon.

De jongste zoon komt tot zichzelf

Op het dieptepunt van zijn ellende komt hij tot zichzelf. Dit is het begin van de terugkeer. Om hem heen is alles weg. Hij heeft alleen zichzelf over. Nu hij geen afleiding meer heeft, gaat hij zitten nadenken over thuis. Hij herinnert zich wat hij de rug heeft toegekeerd. Hij is als zoon weggegaan bij zijn vader en zit nu bij de varkens in de grootste ellende, terwijl de slaven van zijn vader aan niets gebrek hebben.

Waar de Geest van God werkt, vinden we altijd twee dingen: het geweten wordt overtuigd van zonde en het hart wordt aangetrokken door Gods liefde. Dit is de openbaring van God aan het hart. God is licht en God is liefde. Als licht werkt Hij in het hart de overtuiging van zijn verloren toestand. Als liefde is er de aantrekkingskracht van Zijn goedheid. Het gevolg daarvan is ware belijdenis.

De verloren zoon neemt een besluit: hij zal teruggaan naar zijn vader. Hij doet meer dan alleen besluiten om terug te gaan. Hij ziet in dat hij heeft gezondigd, zowel tegen de hemel en Hem Die daarin woont als tegen zijn vader. Het leven van een zondaar is in strijd met het leven dat in de hemel geleefd wordt door de engelen die alleen doen wat God zegt. De zoon is innerlijk overtuigd van zijn zonden en is bereid die openlijk te belijden. Door zijn bereidheid op te staan heeft hij al voor God erkend dat hij gezondigd heeft.

Tevens ziet hij in dat hij elk recht heeft verspeeld om nog als zoon te worden aangenomen. Dit is het werk van Gods Geest. Hij is werkelijk verbroken en verslagen van geest. Hij wil de plaats van een slaaf innemen. Als hij die mocht innemen, zou hij daarmee tevreden zijn. De wens was goed, maar wettisch door onbekendheid met de genade. Zo leven veel christenen. Zij zijn alleen met zichzelf bezig en hebben nog zo weinig besef van wat er in het hart van de Vader leeft. Het gaat er niet om wat wij graag willen, maar om wat de Vader graag wil. Dat is zo indrukwekkend in dit deel van de gelijkenis. Het gaat niet om wat de zoon wil, maar om wat de vader doet.

De Vader gaat te werk naar de volheid van genade die in Zijn hart is voor verloren zonen. Gods verlangen wordt niet bevredigd door verloren zonen de plaats van een dagloner op de drempel van Zijn huis te geven. Hij wil zonen in de ruimte en sfeer van Zijn huis. Veel christenen hebben er geen besef van wat zoonschap naar het welbehagen van de wil van de Vader is (Ef 1:5). Er is geen vrede door alleen een terugkeer. Echte vrede komt wanneer we de gedachten van de Vader over ons leren kennen.

Terugkeer en ontvangst

De jongste zoon voegt de daad bij het woord. Hij staat op en gaat naar zijn vader. Veel christenen spreken uit dat zij gezondigd hebben. Ze zien ook oprecht in dat ze het niet waard zijn door God te worden aangenomen. Er is echter geen opstaan, maar een in de ellende blijven hangen. Dat is een oneer voor de Vader. Dan is er geen vertrouwen dat de Vader klaarstaat om te ontvangen. Er kan nog zoveel twijfel zijn, maar het denken aan de goedheid van de Vader zal iemand doen opstaan om naar de Vader te gaan.

De vader handelt met zijn zoon niet naar wat deze verdiende, maar naar zijn vaderhart. De vader heeft hem nooit losgelaten in zijn hart. Zijn hart is met zijn zoon meegegaan. Hij heeft op de uitkijk gestaan. Het woord “veraf” in Lk 15:20 is hetzelfde woord als “ver land” in Lk 15:13. De vader heeft zijn zoon daar gezien en gewacht tot hij terugkwam.

Als de vader zijn zoon in de verte ziet aankomen, wordt Hij met ontferming bewogen. Dan haast hij zich om naar zijn zoon te gaan. In beeld zien we hier dat God in positieve zin haast maakt, wat wel de enige keer in de Bijbel is. Zonder hem enig verwijt te maken valt de vader zijn zoon om de hals en kust hem innig, hij overdekt hem met kussen. Dat heeft de vader nooit met een van zijn dagloners gedaan. Dit is een ontvangst die past bij een zoon! Zo is God voor iedere zondaar die zich bekeert en tot Hem komt.

De zoon begint te zeggen wat hij zich had voorgenomen, maar komt niet verder dan de eerste woorden. Verder spreken wordt hem onmogelijk gemaakt door de vader, want die laat hem niet uitpraten. Voordat de zoon kan zeggen “maak mij als een van uw dagloners”, handelt de vader met hem naar zijn vaderhart. De positie van de vader beslist die van de zoon. De liefde die hem ontvangen heeft als zoon, wil ook dat hij het huis binnengaat als zoon en zoals de zoon van zo’n vader moet zijn. De vader heeft slaven. Daar hoort de zoon niet bij. De vader maakt zijn slaven tot dienaren van zijn zoon.

De zoon staat daar in zijn vuile, gescheurde kleren. Dat is geen kleding die bij een zoon past en het is geen kleding die in het huis van de vader past. De vader heeft een kleed klaar hangen dat bij zijn huis past. De slaven staan klaar om de verloren zoon dit kleed aan te trekken. De vader hoeft zijn slaven alleen maar op te dragen het beste kleed tevoorschijn te halen en het hem aan te trekken. De slaven hoeven niet te vragen waar het hangt. Het hangt klaar voor de zoon.

Toen wij tot God kwamen, kwamen wij ook in onze door de zonde bezoedelde kleren, maar God heeft voorzien in nieuwe kleren. Voor ons hing het al klaar vóór de grondlegging van de wereld. Hij heeft ons bekleed met Christus. Hij heeft ons aangenaam gemaakt in de Geliefde (Ef 1:6). Met Christus bekleed gaan we het Vaderhuis binnen als gerechtigheid van God in Hem (2Ko 5:21). Dat is het beste kleed, het kleed van de hemel.

De zoon krijgt ook een ring aan zijn hand als teken van een bijzondere eer en waardigheid, zoals we bij Jozef zien (Gn 41:42). Hij krijgt ook sandalen aan zijn voeten. Zijn voeten worden geschoeid met het evangelie van de vrede (Ef 6:15). Hij is in het Vaderhuis met de volkomen vrede in zijn hart die hem in het evangelie is gebracht om daar eeuwig als zoon te blijven (Jh 8:35). Sandalen kenmerken onze wandel als zonen van God.

De zoon ontvangt veel meer dan hij had voordat hij wegging. Zo vertellen de nieuwtestamentische slaven van God de bekeerde zondaar wat hij allemaal in Christus heeft gekregen. We zien dat bij Paulus die iedere mens volmaakt wil stellen in Christus (Ko 1:28). Hij predikte niet alleen bekering, maar gaf ook onderwijs in Gods Woord aan ieder die zich bekeerde.

Ten slotte beveelt de vader het gemeste kalf te halen om het te slachten en er vervolgens van te eten en vrolijk te zijn. Hij zegt niet: ‘Laat hem eten’, maar: “Laten wij eten.” Er wordt een maaltijd klaargemaakt om samen te eten, samen te delen in alle zegeningen die de zoon nu mag delen met de vader. Dat gebeurt in vrolijkheid.

Het gemeste kalf is een beeld van de Heer Jezus Die voor onze zonden is geslacht. In dit evangelie zien we Hem als het dank- of vredeoffer. Hij is het geslachte Lam en rondom Hem mogen alle gelovigen, alle zonen van de Vader, zich samen met de Vader verheugen over de zegeningen van de Vader. Het Lam heeft de mogelijkheid gegeven aan de Vader om al Zijn weldaden, al Zijn welgevallen in de mens, aan de mens te tonen. De vreugde bestaat uit het gemeenschappelijk deel hebben aan het offer van Christus. Dat geeft de band van gemeenschap met de Vader en de Zoon en met elkaar.

De vader spreekt over zijn zoon als “deze zoon van mij”. Hij heeft nog wel een andere zoon, maar “deze” zoon was “dood en is weer levend geworden”. Dat is voorgesteld in de geschiedenis van de verloren en gevonden drachme. Het laat zien dat er iets in hem is gebeurd. ‘Deze zoon’ was ook “verloren en is gevonden”. Dat is voorgesteld in de geschiedenis van het verdwaalde en gevonden schaap. Dat laat zien dat er iets met hem is gebeurd. Beide aspecten zijn altijd aanwezig bij een bekering.

Het resultaat is een vrolijkheid zonder einde. Wat vrede geeft en onze positie overeenkomstig de genade kenmerkt, zijn niet de gevoelens die in onze harten gewerkt zijn, hoewel ze werkelijk aanwezig zijn, maar de gevoelens van God Zelf. Ook staat er nu niet, zoals in de beide andere gevallen, dat er blijdschap is in de hemel, maar we zien wat op aarde de uitwerking is, zowel in die ene persoon als in het hart van anderen.

Copyright information for DutKingComments