Luke 16:19-31

Een rijke en een arme op aarde

De Heer licht in deze geschiedenis een tipje van de sluier op die over het hiernamaals ligt. Het is geen gelijkenis. In geen enkele gelijkenis noemt Hij namen van personen. Dat doet Hij hier wel. Hij noemt de naam van Lazarus en ook die van Abraham, die voor Hem een levende is (Lk 20:37-38). Hij spreekt in alwetendheid over een situatie die Hij kent.

Eerst stelt Hij de situatie op aarde voor. Er was een rijk mens. Deze had het heel goed en daar genoot hij ook uitbundig van. Zijn kleding zag er schitterend uit, als van een vorst. Zo gedroeg hij zich ook. Voor deze mens was het leven op aarde één groot feest dat hij elke dag opnieuw met volle teugen genoot. Hij had alles wat je met geld kunt kopen.

De naam van de man wordt niet vermeld. Hij heeft niet goed gedaan met zijn geld, wat de onrechtvaardige rentmeester in het vorige gedeelte wel gedaan heeft, maar alles voor zichzelf gebruikt. Daarmee heeft hij voor zichzelf de toegang tot ‘de eeuwige tenten’ afgesloten. Niet dat iemand de hemel kan kopen, maar hij kan door zijn omgang met zijn aardse bezittingen wel laten zien waarvoor hij leeft. Het is geen kwestie van een goddeloos, liederlijk leven, maar een kwestie van de gerichtheid van het leven. Er is geen enkele aanwijzing dat hij op God gericht was, want hij had geen oog voor zijn arme naaste die aan zijn voorpoort lag. Hij had zijn naaste niet lief als zichzelf.

Het contrast met de arme die aan zijn voorpoort lag, Lazarus, was groot. Deze man zag er afzichtelijk uit. Hij had niets om te eten en geen medicijnen voor zijn zweren. Hij wierp begerige blikken naar de rijkdom van de tafel van de rijke. Als hij maar zou mogen hebben wat van de tafel op de grond viel, dan zou hij zich vol kunnen eten. Nee, de honden waren beter af dan hij. Zij konden zich verzadigen met wat van de tafel van de rijke viel (Mt 15:27). De honden kwamen wel zijn zweren likken en bezorgden hem daarmee enigszins verlichting van de pijn ervan.

De rijke bezat alles, behalve God. De arme Lazarus bezat niets, behalve God. Dat blijkt uit de betekenis van zijn naam. Lazarus – de Griekse verbastering van de Hebreeuwse naam ‘Eleazar’ – betekent ‘God is mijn hulp’. Verder is er niets waaruit blijkt dat hij in verbinding met God stond. Zijn hele positie op aarde lijkt dat tegen te spreken. Het lijkt eerder andersom. In Israël was de positie op aarde het bewijs van Gods gunst of van Gods misnoegen. De rijke moest wel bijzonder in Gods gunst staan en Lazarus moest zich wel bijzonder Gods misnoegen op de hals hebben gehaald. De Heer Jezus laat zien dat de dingen niet zo liggen, maar dat het gaat om de eeuwige tenten.

De omgekeerde rollen na de dood

Het leven op aarde, hoe schitterend ook, is eindig. Het ogenblik van de dood komt onherroepelijk. Dan blijkt dat het contrast tussen de arme en de rijke enorm veel groter is dan het op aarde was. De arme sterft. Voor hem betekent dit een overgang van ellende op aarde naar een heerlijke plaats. De engelen nemen hem op en dragen hem in de schoot van Abraham (Hb 1:14), een plaats van louter zegen en vreugde en genot. Dit moet de farizeeën zeer opmerkelijk in de oren hebben geklonken.

De rijke sterft ook. Dan openbaart zich het enorme contrast. Hij sterft en wordt begraven. Van engelen is geen sprake en nog minder van de schoot van Abraham, de plaats die iedere Jood begeerde. Zodra hij zijn ogen op aarde heeft gesloten, slaat hij ze op in de hades en ervaart terstond de pijnen van die plaats. Behalve dat, ziet hij “uit de verte”, dat wil zeggen vanuit de plaats waar hij is, Abraham, en Lazarus in zijn schoot. Het is een van de kwellingen van de hel om vanuit die plaats, die ver van de zegen verwijderd is, de plaats van zegen te zien en eraan te denken dat men daar had kunnen zijn en zich tevens bewust te zijn er nooit te kunnen komen. Dat is de worm die niet sterft, de eeuwige wroeging.

De rijke is zich volledig bewust van zijn situatie van pijn. Hij denkt niet aan zijn zonden, maar aan zijn ellende. Hij vraagt ook niet om eruit te worden bevrijd. In de hel verandert iemand niet van gezindheid. Wie op aarde niet naar God verlangde en Hem niet liefhad, verlangt ook in de hel niet naar God en heeft Hem ook daar niet lief. Er is niemand in de hel die God smeekt om eruit verlost te worden. Het enige wat de rijke man zoekt, is een beetje verkoeling voor zijn tong waardoor de pijnen enigszins verzacht zouden kunnen worden.

Hij vraagt Abraham Lazarus naar hem toe te zenden met wat water aan de top van zijn vinger. Op aarde heeft hij niet naar Lazarus omgezien. Hij zou er niet aan hebben gedacht een gunst van iemand als Lazarus te vragen. De gedachte alleen al zou hij walgelijk hebben gevonden. Nu smeekt hij om een gunst van Lazarus! Egoïsme brengt een mens tot daden waaraan hij in andere omstandigheden niet zou hebben gedacht. In het hiernamaals wordt de aardse werkelijkheid in haar ware licht gezien.

Abraham antwoordt de rijke dat zijn verzoek niet wordt ingewilligd. De hel is de plaats van begeerten en verlangens van mensen naar het minste wat ze op aarde hadden, maar die nooit vervuld zullen worden. Uit het antwoord blijkt dat de rollen, vergeleken met de situatie op aarde, volledig omgedraaid zijn. Abraham noemt hem “kind” en herinnert hem hiermee aan het voorrecht dat hij op aarde had om tot het uitverkoren volk van God te behoren.

Abraham herinnert hem aan zijn leven, hoe hij daarin het goede had ontvangen. De rijke, die nu de arme is, ziet zijn rijk gevulde tafels en zijn leven van feesten weer voor zich. Abraham herinnert hem ook aan Lazarus die daar het kwade heeft ontvangen. De man ziet ook Lazarus weer aan zijn voorpoort liggen met honden om zich heen die zijn zweren likken. Hij heeft niet naar hem omgezien. Alles wat de rijke aan Lazarus heeft onthouden, ontvangt Lazarus nu. En alles waar de rijke in zijn egoïsme geen oog en geen hart voor had, krijgt hij nu.

We moeten trouwens niet denken dat de rijke de pijnen krijgt als straf voor zijn rijkdom. Hij komt niet in de plaats van pijn vanwege zijn rijkdom, maar vanwege zijn egoïsme, voor het alleen voor zichzelf leven. Hij is een rentmeester geweest die de goederen van zijn Heer heeft verkwist en zich niet druk maakte om ‘de eeuwige tenten’. Hij is nooit met zijn zonden tot God gegaan, hij heeft zijn egoïsme nooit beleden. Hij heeft nooit erkend dat hij alle rijkdom die hij in zijn leven “ontvangen” heeft – zo zegt Abraham het –, van God heeft gekregen. Alles was van en voor hemzelf. Alle anderen, zoals Lazarus, konden toekijken, maar ze kregen er niets van.

Zoals de rijke de straf niet krijgt alleen omdat hij rijk is geweest, zo krijgt ook Lazarus de troost in het hiernamaals niet alleen omdat hij op aarde arm en verstoten was. Zoals gezegd, betekent Lazarus ‘God is mijn hulp’. Hij heeft in zijn leven op aarde de betekenis van zijn naam laten zien. Lazarus is niet in opstand gekomen tegen God vanwege zijn lot. Dat had gemakkelijk gekund, maar hij is op God blijven rekenen. Hij had op aarde niets anders dan God en hij heeft in de heerlijkheid ook niets anders.

Abraham spreekt over troost voor Lazarus, niet over zegen, hoewel het daar een en al zegen is. Troost is een voorziening voor iemand die veel heeft geleden en daarin nu verlichting en uitkomst krijgt. Het lijden is voor Lazarus voorbij en hij geniet nu van het tegenovergestelde. Het is trouwens, door wat zowel de rijke als Lazarus bewust ervaart, duidelijk dat de leer van de zielenslaap een dwaalleer is.

Abraham wijst er verder op dat het in het hiernamaals onmogelijk is om van plaats te veranderen. Hij spreekt over een grote kloof tussen de plaats van pijn en de plaats van troost en zegen. De leer van het vagevuur – een tussentoestand van reiniging in het hiernamaals, waarna iemand alsnog de hemel binnengaat – is een grove misleiding. Het vagevuur is een rooms-katholiek, duivels verzinsel. Het is onmogelijk een verandering aan te brengen in de plaats die iemand na zijn dood inneemt (Pr 11:3).

Bekering alleen door het Woord van God

Dan horen we iets van de man wat hij op aarde nooit heeft laten zien: zorg voor anderen. Als Lazarus dan niet naar hem kan komen, laat hem dan toch naar zijn familie mogen gaan om hen te waarschuwen. Lazarus moet ernstig tot zijn broers getuigen, zodat ze aan het vreselijke dat zijn deel is, zullen ontkomen. Ook op dit verzoek kan niet worden ingegaan. De hel is de plaats van de onverhoorde gebeden. Er wordt veel gesmeekt in de hel, maar nooit zal er vanuit de hel iets komen dat zegen voor de aarde betekent. De tijd om te smeken is dan voorbij, het is te laat. Smeken hoort bij het leven op aarde, niet bij de hel.

Abraham verwijst naar Mozes en de profeten. Zijn broers zijn niet zonder getuigen. Ze kunnen Gods Woord lezen, zoals hij dat in zijn leven op aarde ook zou hebben gekund. Terwijl de Heer de woorden van Abraham vanuit het hiernamaals aanhaalt, staan de farizeeën erbij die met de wet schermen en er niet naar luisteren. Het is een aanwijzing voor hen om echt te gaan luisteren naar Mozes en de profeten, want dan zullen ze aan die vreselijke plaats ontkomen.

De man denkt dat hij het beter weet en wil Abraham overtuigen dat zij zich toch wel zullen bekeren als iemand van de doden tot hen gaat. Abraham herhaalt dat het enige wat iemand van zijn zonden kan overtuigen het Woord van God is. Het grootste wonder brengt iemand niet tot bekering.

Korte tijd nadat de Heer dit verhaal vertelt, staat een man die ook Lazarus heet inderdaad uit de doden op als Hij hem roept. Veel broers van de rijke man zijn gekomen om hem die opgewekt is, te zien (Jh 12:9). Met welk resultaat? Dat zij tot geloof komen? Nee. Integendeel, in plaats van zich te bekeren, beraadslagen in elk geval de oversten, ja, zelfs de overpriesters, dat zij ook de opgestane Lazarus moeten doden evenals Hem Die door de kracht van Zijn opstanding hun dodelijke haat tegen Zich heeft opgewekt (Jh 12:10-11). Er is geen sprake van dat ze zich laten overtuigen en naar Mozes en de profeten gaan luisteren.

Zo gaat het ook als de Heer gestorven en opgestaan is. Dan kopen ze de soldaten om die bij het graf op wacht hebben gestaan. Die soldaten moeten de leugen over Zijn opstanding verspreiden dat Hij niet is opgestaan, maar dat Zijn discipelen Zijn lichaam hebben gestolen (Mt 28:11-15). Het enige licht voor een onwetende, het enige getuigenis dat aan de dode zondaar eeuwig leven brengt, is het Woord van God als het in geloof wordt aangenomen.

Copyright information for DutKingComments