Luke 20:42

Vraag over de Zoon van David

Het vijfde onderwerp van het tempelonderwijs betreft de plaats en de heerlijkheid van de Persoon van de Heer Jezus. Om dat duidelijk te maken stelt Hij ten slotte ook een vraag aan de schriftgeleerden. Zij kennen de wet toch zo goed? Uit de wet wordt onomstotelijk duidelijk dat de Christus een Zoon van David is. Daaraan twijfelt geen enkele schriftgeleerde, het is hun rotsvaste overtuiging en trots. Maar, vraagt de Heer, hoe kan dat eigenlijk? Want “in [het] boek van [de] psalmen” staat dat David Hem ‘Heer’ noemt.

De Heer Jezus citeert het eerste vers van Psalm 110 voor hen (Ps 110:1). Het is het bijzondere vers waaruit in het Oude Testament de verhoging van de Messias aan Gods rechterhand in de hemel blijkt na Zijn dood en opstanding. Daaraan is tevens een “totdat” gekoppeld. Het is een Messiaans vers dat slaat op een periode dat Hij in de hemel is, terwijl de vijanden op aarde nog de overhand over Gods volk hebben. Aan die periode komt een einde – aangegeven door het woord “totdat” – als God zal zeggen dat de Messias Zijn recht op de aarde mag opeisen (Ps 2:8). Dan zal God Zijn vijanden stellen tot een voetbank voor Zijn voeten.

Zover is het nog niet. Alleen het geloof ziet dat Hij verheerlijkt is aan Gods rechterhand nadat het volk en met name de leidslieden Hem hebben verworpen als hun Messias. Het geloof ziet ook dat Hij, Die de grote Zoon van David is, tevens de Heer van David is. Het geloof ziet dat de Heer Jezus met betrekking tot David kan zeggen wat Hij zegt met betrekking tot Abraham, namelijk dat Hij er al was, voordat David er was (Jh 8:58).

Het geloof ziet in Hem de samenvatting van al het voorgaande onderwijs:

1. Het gezag in de tempel, de gemeente, berust bij de verheerlijkte Heer (Lk 20:1-8).

2. Door Hem gaan wij in het heiligdom om God offers te brengen (Lk 20:9-19).

3. Alle overheden op aarde regeren bij de gratie Gods. Ze hebben een afgeleid gezag dat wij hebben te respecteren omdat het van God komt. Daarbij moeten we bedenken dat de Heer Jezus God is (Lk 20:20-26).

4. Alleen in Hem leren we de opstanding in zijn ware betekenis kennen en wat de heerlijke gevolgen daarvan zijn (Lk 20:27-40).

Het ongeloof is voor dit alles blind. Vandaar dat er geen antwoord komt op de vraag van de Heer hoe het mogelijk is dat David Hem ‘Heer’ noemt, terwijl Hij tevens Zijn Zoon is. Zo wordt ook deze laatste categorie tegenstanders tot zwijgen gebracht, maar ook zij onderwerpen zich niet.

Copyright information for DutKingComments