Luke 21:20

Vervulling van de tijden van de volken

De belegering van Jeruzalem waarover de Heer spreekt, kan niet de belegering zijn die in de laatste dagen gebeurt door de legers van de Assyriërs onder aanvoering van de koning van het noorden. De Heer spreekt hier over de belegering met de daaropvolgende verwoesting die zal gebeuren door de Romeinen in het jaar 70. Het bewijst dat het “[de] tijden van [de] volken” (Lk 21:24) zijn die met Nebukadnezar zijn begonnen, maar die ook een keer “vervuld” zullen zijn. Tijdens de tijden van de volken wordt Jeruzalem door de volken vertrapt. Dat laat zien dat de Heer Jezus spreekt over de huidige tijd. De tijden van de volken vinden hun einde als Hij terugkomt op aarde.

Wat de Heer beschrijft ten aanzien van de situatie die ontstaat als de Romeinen optrekken tegen Jeruzalem, draagt wel hetzelfde karakter als de belegering van Jeruzalem in de laatste dagen. In de laatste dagen zal Jeruzalem ook vertrapt en verwoest worden, maar kort daarop uit de benauwdheid worden gered door de komst van Christus vanuit de hemel op aarde. Dan zal Hij Zijn vijanden verdelgen met het zwaard dat uit Zijn mond komt (Op 19:15).

De verwoesting die Lukas uit de mond van de Heer opschrijft, kan geen gebeurtenis van de eindtijd zijn. Op de verwoesting volgt namelijk de vernedering van de Joodse hoofdstad die vervolgens door het ene na het andere volk bezet wordt. Dit gaat door, totdat er een einde is gekomen aan de termijn die God bepaald heeft voor de overheersing door de volken. Dit is typisch iets voor onze evangelist. Mattheüs en Markus spreken over “de gruwel van de verwoesting” (Mt 24:15; Mk 13:14), wat alleen maar kan gaan over de laatste crisis. Hoewel de omstandigheden lijken “op de dag dat de Zoon des mensen wordt geopenbaard” (Lk 17:30), gaat het hier dus om een direct aanstaande gebeurtenis.

Dat er zeker overeenkomsten zijn, blijkt uit de waarschuwingen van de Heer. Evenals met het oog op de laatste dagen waarschuwt de Heer hier om geen tijd te verliezen en te vluchten voor de oprukkende vijand (vgl. Lk 17:31). Waar ze zich ook bevinden, ze moeten maken dat ze uit de buurt van Jeruzalem zijn. Het is dwaasheid om uit een ongezonde liefde voor de stad te menen dat er nog iets waardevols uit kan worden weggehaald, of zelfs te menen dat het zin zou hebben de stad te verdedigen. Gods oordeel komt over de stad. Daarom is het niet alleen onverstandig, maar ook ongehoorzaam zich nog door enige band met de stad te laten leiden.

God vervult het woord dat Hij heeft gesproken. Hij heeft immers gezegd dat Hij de stad zal verwoesten als deze zich tegen Hem blijft verzetten. De Heer Jezus heeft het voorzegd (Lk 20:16). De wraak zal alle leven treffen, al in het prilste stadium ervan. De nood zal groot zijn in het land vanwege de toorn die God over “dit” volk, dat is het volk Israël dat Christus heeft omgebracht, moet brengen. Elk verzet is zinloos. De vijand is oppermachtig. Veel inwoners zullen door het zwaard worden gedood. Anderen zullen worden gevangengenomen en weggevoerd naar alle volken.

Dat gebeurt niet in de eindtijd, maar in het jaar 70. Dan zal Jeruzalem haar glorie en zelfstandigheid kwijtraken. Het zal niet zozeer een onderworpen stad zijn, maar een verachte stad waar de volken op trappen. Zo is het geweest tot 1948, toen Israël weer een zelfstandige staat werd. Toch is het ook nu nog steeds een land dat zowel bestaat bij de gratie van bepaalde machtige volken als door de omringende volken wordt veracht en met de grootste vijandschap wordt bezien.

“De tijden van de volken” is de periode dat de wereldheerschappij in handen van de volken is gegeven. We zien dat tot uiting komen in de heerschappij door de vier wereldrijken waarover we in het boek Daniël lezen. Toen Nebukadnezar van God de wereldheerschappij inclusief het gezag over Israël kreeg, zijn de tijden van de volken begonnen (Dn 2:37-40; Dn 7:2-7; 17).

Maar er is een “totdat”. Dit woord geeft aan dat er aan die situatie een einde komt. Het einde van de overheersing en vertrapping van Jeruzalem door de volken wordt ingeluid door tekenen die aan zon, maan en sterren zullen verschijnen. Deze tekenen aan de hemel gaan gepaard met benauwdheid onder de volken en niet alleen in Israël. Er zal onder de volken een toenemende angst zijn voor verschrikkelijke dingen, voor dreigingen van rampen van allerlei aard. De volken zijn massaal in beroering. De klimaatverandering bijvoorbeeld veroorzaakt paniek. Dat volksleiders over dergelijke signalen sussend spreken of met grootspraak beweren de zaken wel onder controle te krijgen, neemt niets weg van de angst die de mensen innerlijk voelen.

De angst zal zo groot zijn, dat mensen het besterven. Ze zien de dreiging van het onheil steeds groter worden. Ze zullen van alles proberen om het tij te keren, maar het zal allemaal zinloos blijken te zijn. Ze hebben namelijk te maken met krachten in de hemelen, geestelijke krachten. Daaraan hebben de mensen zich overgeleverd omdat ze God hebben buitengesloten.

De grootste ramp die hen zal treffen, is de komst van de Zoon des mensen. Ze zullen Hem zien komen in een wolk (Dn 7:13), het teken van Zijn heerlijkheid. Hij zal dan kracht en grote heerlijkheid openbaren. De Baby in de kribbe, gewikkeld in doeken, hebben ze veracht. Ze hebben Hem niet gewild en verworpen en gedood. Dan staan ze oog in oog met Hem (Op 1:7) en zullen niet ontkomen.

Copyright information for DutKingComments