Malachi 2:12

Ongeoorloofde huwelijken

Maleachi begint hier een nieuw onderwerp, maar dat wel direct op het voorgaande aansluit. In het voorgaande gedeelte is de ontrouw van de priesters tegenover God aan de kaak gesteld. In de verzen die nu volgen zien we de gevolgen daarvan in de onderlinge verhoudingen tussen de leden van Gods volk tot in de intiemste verhouding die er is, die van het huwelijk. Wie God niet geeft wat Hem toekomt, geeft ook de naaste niet wat hem toekomt.

De profeet begint met God als hun Vader, dat wil zeggen als hun oorsprong, voor te stellen (Dt 32:6b). Het gaat hier niet over de persoonlijke relatie zoals wij, gelovigen van de nieuwtestamentische gemeente, die mogen kennen. Het gaat om God als Vader van Zijn volk als geheel. Hij heeft hen geschapen. Dat ziet op Zijn macht. Door Hem zijn ze een volk geworden.

Als dat tot hen zou doordringen, zouden ze ook zien dat zij in een familierelatie met elkaar zijn gebracht. Het zou nationale saamhorigheid tot gevolg moeten hebben en trouw aan het verbond van de vaderen. Maleachi maakt zich een met het volk door te spreken over “wij” en “onze vaderen”. Maar ze handelen allemaal trouweloos, ieder tegen zijn broeder. En het verbond van hun vaderen vertrappen ze. Verbondstrouw kennen ze niet. Niets is heilig voor hen. Zo gaat het met mensen die ontrouw zijn geworden aan God.

Juda, Israël en Jeruzalem worden alle bij name genoemd (Ml 2:11). Er is geen uitzondering. Het kwaad van het aangaan van ongeoorloofde verbindingen heeft het hele volk doortrokken (vgl. Ea 9:1; Ea 10:1-4; Ne 13:25-27). “Juda” is het uit ballingschap teruggekeerde overblijfsel. Hij is goed begonnen, maar nu wordt gezegd dat hij trouweloos handelt. “Israël” is de naam van het volk als geheel en “Jeruzalem” is de hoofdstad van heel Israël. Ze begaan een gruweldaad. Om welke trouweloosheid en gruweldaad het gaat, verklaart Maleachi in het tweede deel van het vers. We zien dat aan het woord “want”.

Wat hebben ze gedaan? Ze hebben “het heilige van de HEERE” ontheiligd. Waar slaat dit op? ‘Het heilige van de HEERE’ is wat aan Hem is gewijd, wat Hij tot Zijn speciaal eigendom heeft gemaakt. Het kan op de tempel slaan, maar het is waarschijnlijker dat hiermee Gods volk wordt bedoeld. Dat volk heeft Hij lief en Hij wenst dat het in trouw Hem dient.

Maar wat heeft het volk gedaan? Zij zijn tegen Zijn geboden in met “de dochter van een vreemde god getrouwd” (Ex 34:16; Dt 7:3). Ze hebben afgodendienaressen in Gods volk gebracht en daardoor het heilige met het onheilige verbonden en zo het heilige ontheiligd (1Kn 11:1-2). Dit is bijzonder grievend voor God.

Voor ons geldt hetzelfde. Het is de gelovige verboden om met een ongelovige te trouwen (2Ko 6:14). Wie tegen dat gebod ingaat, ontheiligt de Naam van God. Zo iemand kan God niet als Zijn kind erkennen (2Ko 6:17-18). Alleen belijdenis van deze zonde kan herstel in de gemeenschap met de Vader geven.

Maleachi voelt door de Geest van God de oneer die God wordt aangedaan door deze gemengde huwelijken (Ml 2:12). Hij wenst dat ieder die dat doet, wordt uitgeroeid “uit de tenten van Jakob”. Zulke mensen horen niet in Gods volk thuis omdat ze zich niet aan Gods Woord houden. Maleachi noemt enkele klassen van mensen die zich aan dit kwaad van gemengde huwelijken schuldig maken en die moeten worden uitgeroeid. Met deze drie klassen geeft hij aan dat het oordeel iedere betrokkene zal treffen.

Het lijkt erop dat “wie waakt en wie antwoordt” een bepaald gezegde is. Gezien het verband waarin dit gezegde staat, gaat het om een waken en antwoorden door mensen die in de zonde leven en anderen die dat goedpraten. In beide gevallen gaat het om mensen die iets doen wat God verafschuwt en van wie Maleachi wenst dat zij worden uitgeroeid. Eerst is daar “wie waakt”. Hij begaat dit kwaad bij zijn volle verstand en verzet zich bewust tegen Gods geboden. Dan is daar “wie antwoordt”. Hij weet van het kwaad, hij reageert erop, echter niet in afkeurende, maar in goedkeurende zin.

We zien het waken vandaag in de christenheid in het ‘waken’ over de ‘verworven’ vrijheden. Mensen zijn volledig de weg kwijt in een zo fundamentele zaak als het huwelijk. Trouwen is achterhaald, ouderwets, behalve als het gaat om het homohuwelijk. De homo’s die trouwen, zijn degenen die waken. Dan zijn er degenen die antwoorden. Zij komen op voor het zogenaamde huwelijksrecht van de homo’s. Wie waakt, is actief bezig dit kwaad te doen, wie antwoordt, begaat dit kwaad niet zelf, maar is wel bezig dit kwaad te laten voortbestaan en op die manier te ondersteunen.

Van de mensen die dit doen, zijn er die een “graanoffer brengen aan de HEERE van de legermachten”. Ze leven in de zonde, maar denken hun zonden te kunnen afkopen met een offer aan de HEERE. Maar “het offer van goddelozen is voor de HEERE een gruwel” (Sp 15:8a). Hij neemt het niet aan, maar verwerpt het (Mi 6:6-8; Js 66:3).

Copyright information for DutKingComments